“…Doet u waar u goed in bent en laat de rest aan ons over…”

Zwangerschapsuitkering ondernemer belast als winst of loon?

Zwangerschapsuitkering zelfstandigen (ZEZ).  Ook zelfstandig ondernemers kunnen bij het UWV een uitkering aanvragen als ze zwanger zijn. Dit kan online. U krijgt de uitkering gedurende minimaal 16 weken. U heeft ook recht op de uitkering als u meewerkend partner in het bedrijf bent of (naast uw IB-onderneming) dga van een BV. De hoogte van de uitkering wordt afgeleid van uw inkomen in het voorgaande jaar, maar bedraagt nooit meer dan 100% van het minimumloon.

Loon of winst? Onlangs bracht een zelfstandige haar zaak voor de rechter (ECLI:NL:RBDHA:2022:4406) omdat het UWV loonheffing had ingehouden over haar ZEZ-uitkering. Volgens haar moest de uitkering als winst worden aangemerkt en als zodanig belast worden. Hierdoor zou de uitkering vanwege de MKB-winstvrijstelling minder zwaar belast worden. De rechtbank was het hier niet mee eens. Er ontbreekt immers een zakelijk verband tussen de uitkering en de onderneming, want deze is aan te merken als algehele inkomensvoorziening.

Als u een ZEZ-uitkering krijgt, is deze belast als loon. Geef de uitkering in de aangifte dus niet aan als winst. De uitkering is dan ook volledig belast, zonder aftrek van de MKB-winstvrijstelling.

Aftrek hypotheekrente optimaal verdelen in uw belastingaangifte inkomstenbelasting

et op.  Anders dan vroeger is het meestal niet meer voordelig om de aftrek volledig toe te rekenen aan degene met een inkomen dat geheel of deels belast wordt tegen het toptarief van 49,5%. De aftrek van hypotheekrente is namelijk gemaximeerd tot het tarief van de eerste schijf, oftewel: 36,93% in 2023. Tip 1.  Voor zover de aftrek over het inkomen in de eerste schijf plaatsvindt, levert dit echter wel meer heffingskorting op. Tip 2.  Bovendien betaalt u in de eerste schijf minder belasting over het eigenwoningforfait, waardoor het vaak aantrekkelijk is om de hypotheekrente af te trekken bij de partner wiens inkomen in de eerste schijf belast wordt. Gebruik het aangifteprogramma om de optimale verdeling te vinden of laat dit over aan uw adviseur.

Het is vaak onvoordelig om uw hypotheekrente af te trekken bij de partner wiens inkomen belast wordt tegen het toptarief van 49,5%. Kies voor de optimale verdeling.

Als zelfstandig ondernemer ook in loondienst bijverdienen: let op de uren om de zelfstandigenaftrek te behouden

Als ondernemer voor de inkomstenbelasting weet u dat als u gebruik wilt maken van de ondernemersaftrek, zoals de zelfstandigenaftrek, u moet voldoen aan het urencriterium.

Voorwaarden urencriterium

In de meeste gevallen voldoet u aan het urencriterium als u voldoet aan de hiernavolgende twee voorwaarden.

  1. U besteedt in een kalenderjaar minimaal 1.225 uur aan werkzaamheden voor uw onderneming. Ondernemers die hun werkzaamheden moeten onderbreken wegens zwangerschap, mogen de niet-gewerkte uren over in totaal 16 weken meetellen als gewerkte uren.
  2. U voldoet aan het grotendeelscriterium. Dit houdt in dat u meer tijd moet besteden aan uw onderneming dan aan andere werkzaamheden, zoals de werkzaamheden die u in loondienst verricht. Het grotendeelscriterium geldt niet voor starters. U bent starter als u in een van de vijf voorgaande jaren geen ondernemer was.

Ook starter. Ook als starter moet u in een kalenderjaar minimaal 1.225 uur aan werkzaamheden voor uw onderneming verrichten. Als u bijv. op 1 juli 2024 start met uw onderneming, dan moet u in 2024 ook minimaal 1.225 uur besteden aan uw onderneming.

U moet aantonen. Als de Belastingdienst erom vraagt, moet u kunnen aantonen dat u voldoet aan het urencriterium. Zorg er daarom voor dat uw urenadministratie op orde is. Noteer (bij voorkeur) dagelijks uw werkzaamheden en de hiermee gemoeide tijd.

Voorbeeld.U bent geen starter. In 2024 besteedt u 1.250 uur aan werkzaamheden voor uw onderneming. Daarnaast werkt u in 2024 1.260 uur in loondienst. Met deze verhouding aan bestede uren voldoet u niet aan het urencriterium. U heeft immers minder tijd aan de werkzaamheden ten behoeve van de onderneming besteed, dan aan de dienstbetrekking.

In de praktijk vaak vergeten

In de praktijk wordt het grotendeelscriterium nog weleens vergeten. Dit blijkt uit de volgende casus. Een ondernemer (geen starter) drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De werkzaamheden in de onderneming bestaan uit het geven van reanimatiecursussen en -trainingen aan diverse organisaties. Daarnaast is de ondernemer in loondienst bij een ziekenhuis als cursusleider en reanimatiecoördinator. In 2019 heeft hij 1.398 uren aan zijn onderneming besteed en 1.544 uren in loondienst gewerkt. In de aangifte inkomstenbelasting 2019 heeft de ondernemer belastbare winst uit onderneming aangegeven en de zelfstandigenaftrek van € 7.280 toegepast. De zelfstandigenaftrek wordt echter door de inspecteur gecorrigeerd, omdat de ondernemer niet voldoet aan de vereisten van het urencriterium. De ondernemer is het hier niet mee eens en stapt naar de rechter.

Wat zegt de rechter?

Ter discussie staat het grotendeelscriterium van het urencriterium. De rechtbank stelt de inspecteur in het gelijk en oordeelt dat er niet is voldaan aan het grotendeelscriterium (ECLI:NL:RBZWB:2024:1323) . De ondernemer is immers geen starter en heeft 1.398 uren besteed aan zijn onderneming en 1.544 uren gewerkt in dienstbetrekking. Met deze verhouding aan bestede uren voldoet de ondernemer niet aan het vereiste dat hij meer tijd aan de werkzaamheden ten behoeve van de onderneming heeft besteed, dan aan de dienstbetrekking. De inspecteur heeft de zelfstandigenaftrek dan ook terecht geweigerd.

Verwevenheid tussen werkzaamheden

De ondernemer voert aan dat de werkzaamheden die hij verricht voor zijn onderneming en de werkzaamheden die hij verricht in dienstverband, zo nauw met elkaar verweven zijn, dat circa 514 uren uit dienstbetrekking voor de toepassing van het grotendeelscriterium ook moeten worden meegerekend als tijd die hij besteed heeft aan zijn onderneming.

Wat wel meetelt. De rechtbank haalt aan dat voor de toepassing van het grotendeelscriterium uitsluitend de uren die daadwerkelijk aan de onderneming zijn besteed, meetellen voor de vraag hoeveel tijd er aan de onderneming is besteed.

Wetgever. Dit komt ook overeen met de intentie van de wetgever, zoals vermeld in de memorie van toelichting van de Kamerstukken 1997/98, 25690 nr. 3, waarin staat dat de zelfstandigenaftrek alleen toegekend kan worden wanneer de tijd die feitelijk wordt besteed aan werkzaamheden in het economisch verkeer, hoofdzakelijk wordt besteed aan het voor eigen rekening drijven van een onderneming.

Toch geen verwevenheid. Ondanks dat er verwevenheid bestaat tussen de werkzaamheden, kunnen de uren die zijn besteed aan de dienstbetrekking daarom niet (ook niet voor een deel) worden meegeteld als tijd besteed aan de onderneming.

Gelijkheidsbeginsel

De ondernemer voert verder nog aan dat het onaanvaardbaar is dat hij wel in aanmerking zou komen voor de zelfstandigenaftrek indien hij zou besluiten een dienstverband aan te gaan van minder dan 1.225 uren. Dit zou volgens hem leiden tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Ook hier gaat de rechtbank niet in mee. Om met succes een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel is namelijk vereist dat er sprake is van gelijke gevallen die ongerechtvaardigd ongelijk worden behandeld.

Geen gelijke gevallen. Volgens de rechtbank zijn ondernemers die respectievelijk minder dan de helft van hun werkuren aan de onderneming besteden en ondernemers die meer dan de helft van hun werkuren aan de onderneming besteden, geen gelijke gevallen.

Vertrouwensbeginsel

Tot slot voert de ondernemer nog aan dat in een eerdere bezwaarfase de inspecteur ermee heeft ingestemd dat de functies van de ondernemer zodanig in elkaar overlopen, dat de uren die hij in loondienst heeft gemaakt ook als ontwikkelings- en studie-uren voor de onderneming meegeteld mogen worden. De inspecteur heeft dan ook voor het jaar 2020 de zelfstandigenaftrek toegekend door de aanslag in overeenstemming met de aangifte op te leggen.

Ook dit slaagt niet. Ook een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. De ondernemer heeft niet overtuigend aangetoond dat de inspecteur tijdens een eerdere bezwaarfase een standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de gewerkte uren van de ondernemer. De enkele bewering van de ondernemer is niet voldoende, gezien de gemotiveerde betwisting door de inspecteur.

Expliciet standpunt?

Ook kan de ondernemer niet bewijzen dat er voor het jaar 2020 sprake is van een expliciete standpuntbepaling door de inspecteur. Dat de aanslag conform de aangifte is opgelegd, is namelijk zonder aanvullende omstandigheden niet voldoende om tot dit oordeel te komen. Zou er wel een expliciet standpunt zijn ingenomen voor het jaar 2020, dan is het niet aannemelijk geworden dat dit een vergelijkbare situatie betreft als in het jaar 2019. Dit komt doordat mogelijk in het jaar 2020 er wel wordt voldaan aan het grotendeelscriterium, in tegenstelling tot 2019. Om deze redenen kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.

Het grotendeelscriterium als onderdeel van het urencriterium houdt in dat u meer tijd moet besteden aan uw onderneming dan aan andere werkzaamheden, zoals werkzaamheden die u in loondienst verricht. Het grotendeelscriterium geldt niet voor starters. U bent starter als u in een van de vijf voorgaande jaren geen ondernemer was.

Juiste bijtelling bij wisselen van auto van de zaak

Bijtelling privégebruik

Als u aan uw personeel een auto ter beschikking stelt, moet er rekening worden gehouden met een bijtelling bij het loon vanwege het privégebruik. Rijdt u zelf in een auto van de zaak, dan kunt u het bedrag van de bijtelling niet van de winst aftrekken. De regeling is in principe zo klaar als een klontje, maar toch gaat het in de praktijk vaak mis. Het gevolg is forse naheffingen of navorderingen, inclusief rente en al dan niet met boetes. Een fout die in de praktijk vaak gemaakt wordt, hangt samen met het wisselen van auto in de loop van het jaar. Wat zijn de valkuilen?

Bijtelling. Zoals gezegd, is het principe van de bijtelling vrij simpel. Als u een auto koopt die dit jaar voor het eerst op kenteken wordt gezet, bedraagt de bijtelling 22% van de cataloguswaarde. Betreft het een elektrische auto, dan is de bijtelling 16% over de cataloguswaarde tot € 30.000 en 22% over het eventuele meerdere. Betreft het een auto op waterstof of op zonnecellen, dan bedraagt de bijtelling ook 16%, maar nu over de gehele cataloguswaarde. Deze bijtellingen blijven vijf jaar van kracht, daarna gaat de bijtelling gelden volgens de dan geldende wetgeving.

Auto aangeschaft voor 2024. Is de auto voor 2024 aangeschaft, dan geldt vijf jaar lang de bijtelling die gold voor dat jaar. Heeft u bijv. op 15 mei 2019 een elektrische auto aangeschaft, dan geldt er een bijtelling van 4% over een cataloguswaarde tot en met € 50.000. Over het meerdere geldt een bijtelling van 22%. Deze bijtelling geldt tot 1 juni 2024. Daarna geldt de bijtelling op basis van de huidige wetgeving, dus 16% over de eerste € 30.000 en 22% over het eventuele meerdere. Voor auto’s van voor 2017 zijn deze percentages 19 respectievelijk 25%. Oude auto’s zijn qua bijtelling dus een stuk duurder.

Andere auto in de loop van het jaar

Wordt in de loop van het jaar een andere auto ter beschikking gesteld, dan moet u voor iedere auto voor de periode waarin de auto ter beschikking is gesteld, de bijtelling berekenen. Stel bijv. dat aan u een elektrische auto ter beschikking staat met een cataloguswaarde van € 50.000 die op 12 februari 2020 voor het eerst op kenteken is gezet. De bijtelling bedroeg toen 8% over de eerste € 45.000 en 22% over het meerdere. U ruilt deze auto op 4 april van dit jaar in voor een andere elektrische auto met een cataloguswaarde van € 60.000 en blijft hier in 2024 het hele jaar in rijden. U berekent de bijtelling over 2024 dan als volgt:

Auto 1:

(€ 45.000 x 8% + € 5.000 x 22%) x 94/366 =

(€ 3.600 + € 1.100) x 94/366 = €1.207.

Auto 2:

(€ 30.000 x 16% + € 30.000 x 22%) x 272/366 =

(€ 4.800 + € 6.600) x 272/366 = € 8.472.

Totale bijtelling: € 1.207 + € 8.472 = € 9.679.

Totaal. In dit voorbeeld heeft de huidige auto een jaarlijkse bijtelling van € 4.700 en de nieuwe een jaarlijkse bijtelling van € 11.400.

Privégebruik beperken

Ondernemers proberen soms de bijtelling te ontgaan door het privégebruik te beperken tot maximaal 500 kilometer. Daarbij gaat men vaak de fout in door er geen rekening mee te houden dat bij wisseling van auto in de loop van het jaar het privégebruik van beide auto’s samen niet meer mag zijn dan 500 kilometer. Let op.  Het heeft dus geen zin de ingeruilde of de nieuwe auto niet of nauwelijks privé te gebruiken, als de andere auto wel privé gebruikt is of wordt.

Voorbeeld.In het hiervoor gegeven voorbeeld wilt u de hoge bijtelling over de tweede auto voorkomen door deze niet meer dan 500 kilometer privé te gebruiken. Als u de oude auto echter tot 4 april gewoon privé gebruikt heeft, heeft dit geen effect. Van belang is slechts of u beide auto’s samen niet meer dan 500 kilometer privé heeft gebruikt. Heeft u auto 1 dus bijv. 1.000 kilometer privé gebruikt en auto 2 helemaal niet, dan bedraagt de bijtelling toch gewoon € 9.679. Per privé gereden kilometer dus een bijtelling van ruim € 9!

Wanneer geen bijtelling?

U kunt de bijtelling voor werknemers wel voorkomen door tijdelijk geen auto ter beschikking te stellen. In het hiervoor gegeven voorbeeld levert de werknemer de oude auto dan al op 1 januari in, zodat hij tot 4 april niet over een auto van de zaak beschikt. Hij zal dan bijv. het openbaar vervoer tijdelijk moeten gebruiken of zijn privéauto.

Komt vaak voor als … We zien dit vaak bij werknemers die in de vakantie graag tijdelijk over een andere auto willen beschikken, bijv. een niet-elektrische auto. Stelt u dan voor de vakantie een andere auto ter beschikking, dan geldt voor beide auto’s de bijtelling gedurende de periode dat ze ter beschikking staan.

Voorkomen. U kunt dit voorkomen door de werknemer de ene auto met papieren en sleutels bij u in te laten leveren, zodat de werknemer of een ander gezinslid deze niet kan gebruiken. Leg de kilometerstand dan wel goed vast, want bij een controle moet duidelijk zijn dat de auto niet door een ander tijdelijk is benut. Let op.  Ook u als werkgever mag de auto dan dus niet gebruiken, op straffe van een bijtelling over de periode dat u de auto gebruiken kon.

Houd bij wisseling van een ter beschikking staande auto in de loop van het jaar rekening met wijzigingen in de berekening van de bijtelling. Wilt u de bijtelling voorkomen, zorg dan dat met beide auto’s samen niet meer dan 500 km privé gereden wordt.

Fiscaal verschil bouw- en verbouwdepot

Bouwdepot. Bij een nieuwbouwwoning wordt er vaak gewerkt met een bouwdepot. U stort er de koopsom in en betaalt hiermee in etappes de rekeningen van de aannemer. Als u het tegoed nog niet gebruikt heeft, ontvangt u meestal een rente die (nagenoeg) gelijk is aan de verschuldigde rente. De Belastingdienst (KG:051:2024:2) heeft aangegeven dat de schuld en het bouwdepot onder voorwaarden maximaal twee jaar allebei in box 1 vallen. De belangrijkste voorwaarde is dat u de ontvangen en betaalde rente saldeert. Alleen als de betaalde rente meer bedraagt dan de ontvangen rente, is er sprake van aftrekbare hypotheekrente. U moet natuurlijk aan de overige voorwaarden voor aftrek van hypotheekrente voldoen.

Verbouwdepot. Ook bij verbouwingen wordt er vaak met een dergelijk depot gewerkt. De Belastingdienst heeft aangegeven dat u dan niet hoeft te salderen, mits er sprake is van verbouwing van een bestaande woning. Salderen hoeft niet gedurende een half jaar. De af te trekken rente staat gedurende deze periode dus los van de ontvangen rente. Pas na een half jaar moet u wel salderen tot uiterlijk twee jaar na het afsluiten van de lening. U heeft dan dus minder renteaftrek. Na deze twee jaar gaat de lening over naar box 3.

Houd het fiscale verschil tussen een bouwdepot en verbouwdepot in de gaten, want alleen dan profiteert u maximaal van de aftrek van hypotheekrente. Het belangrijkste is dat u bij een verbouwdepot de rentes maximaal een half jaar niet hoeft te salderen.

Huuropbrengsten in box 1 of box 3?

De huidige krapte op de woningmarkt is bekend. Dat er met de verhuur van woningen leuk verdiend kan worden eveneens. Maar is de opbrengst van deze verhuur nu belast in box 1 of in box 3? Onlangs kwam een zaak voor de rechtbank in Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2023:20776) en werd duidelijk welke aspecten er van belang zijn.

Resultaat uit overige werkzaamheden

Werkzaamheden die niet als winst of looninkomsten kunnen worden aangemerkt, zijn soms belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden. Ook het rendabel maken van vermogen kan daaronder vallen. Er moet dan wel sprake zijn van meer dan normaal actief vermogensbeheer. Is dat niet het geval, dan zijn de vermogensinkomsten in de regel belast in box 3.

Meer dan normaal actief vermogensbeheer?  In deze zaak moest de rechter zich buigen over de vraag of er sprake was van meer dan normaal actief vermogensbeheer. Dit moet blijken uit de feiten en omstandigheden. Uit de stukken bleek dat de belastingplichtige in bezit was van een eigen woning en daarnaast van zeven panden die hij verhuurde. De panden behoorden tot een goedkope categorie woningen die in de regel werden verhuurd aan prostituees. Voor de woningen was in totaal voor zo’n € 500.000 aan leningen afgesloten. De WOZ-waarde bedroeg in 2015 zo’n € 700.000.

Activiteiten. Uit de feiten bleek verder dat de man voor de huurders de nodige activiteiten uitvoerde. Deze betroffen niet alleen de panden zelf, maar ook talloze hand- en spandiensten. De man zorgde niet alleen voor het onderhoud van de woningen, maar regelde ook aansluitingen ten aanzien van water, gas en elektra. Ook hielp hij met de inrichting van de woningen, stelde de huurcontracten op, inde zelf wekelijks of maandelijks de huur en regelde ook verhuizingen voor de huurders.

Politierapporten. Uit onder meer politierapporten bleek dat de man ook post bezorgde die verkeerd was afgeleverd, dat hij hielp bij inschrijvingen in de basisadministratie van de gemeente en zich zelfs zo nodig bediende van valse namen bij het regelen van aansluitingen op openbare nutsvoorzieningen. Alles overwegende was het volgens de rechtbank duidelijk dat er in dit geval sprake was van meer dan normaal actief vermogensbeheer. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de man een veel hoger rendement had gerealiseerd dan met normaal vermogensbeheer, zoals beleggen, gerealiseerd had kunnen worden. De aanslagen van de inspecteur waarbij hiervan was uitgegaan, bleven dan ook in stand.

Wat kunt u hiermee?

Dit maakt duidelijk dat wanneer er sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer de opbrengsten in box 1 worden belast en niet in box 3. Overigens hoeft dit helemaal niet nadelig uit te pakken, vooral als we zien dat we in box 3 tegenwoordig uit moeten gaan van een verondersteld rendement van ruim 6% op vermogen dat niet gespaard wordt. Waar de grens overigens precies ligt, maakt ook deze uitspraak niet duidelijk. Wanneer er echter, net zoals in deze zaak, sprake is van vele werkzaamheden die met het vermogensbeheer te maken hebben, zal heffing in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden al snel aan de orde zijn. Let op.  Het grote nadeel van box 1 is wel dat een waardeverandering ook belast is op moment van realisatie. Doorgaans bij vastgoed een waardestijging.

Beleggingsinkomsten zijn in de regel belast in box 3, maar houd er rekening mee dat deze belast worden in box 1 als er sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer. Op basis van de omvang van uw activiteiten zal bepaald worden of hiervan al dan niet sprake is.

Opgelet bij kosten boetes en dwangsommen: aftrekbaar?

Aftrekbaar van de winst. Kosten van boetes en van dwangsommen zijn niet aftrekbaar van de winst. Dat geldt ook voor de ermee samenhangende kosten. Onlangs heeft de Belastingdienst een standpunt gepubliceerd waarmee verduidelijkt wordt vanaf welk moment deze kosten niet aftrekbaar zijn en hoe het zit met de kosten die u maakt als u zelf juristen of een juridische afdeling in huis heeft (KG:213:2024:5) .

Boetes en bijkomende kosten

Milieuboete, verkeersboete, etc. Bij kosten van boetes kan iedereen zich wel een voorstelling maken. Denk bijv. aan een boete voor een rood licht of voor te snel rijden die je als automobilist in een flits te pakken kunt hebben. Zoals gezegd, geldt dat ook voor de ermee samenhangende kosten. Krijgt uw bedrijf bijv. een forse milieuboete, dan laat u zich wellicht adviseren door een advocaat. Ook deze kosten zijn dan niet aftrekbaar.

Dwangsom. Ook kosten in verband met een dwangsom zijn niet aftrekbaar van de winst. Ook nu geldt dit voor de ermee samenhangende kosten, zoals die van een advocaat die u hierbij terzijde staat. Een dwangsom wordt meestal opgelegd om ongewenst gedrag te voorkomen of tegen te gaan. Denk bijv. aan de situatie dat uw bedrijf te veel lawaai maakt. Het kan dan gebeuren dat u een dwangsom krijgt opgelegd met de mededeling dat u een bepaald bedrag moet betalen als u er niet direct of op korte termijn voor zorgt dat het geluid beneden een bepaald niveau wordt teruggebracht.

Tijdstip van oplegging bepalend. In het gepubliceerde standpunt wordt verduidelijkt dat het tijdstip van opleggen van de boete of verbeurd verklaren van de dwangsom, bepalend is. Kosten die gemaakt zijn voordat dit tijdstip is ingegaan, zijn gewoon aftrekbaar. De niet-aftrekbare kosten moeten dus betrekking hebben op een boete die al is opgelegd of een dwangsom die al verbeurd is verklaard. Dit is dus het tijdstip waarop beslist is dat u zich niet aan de voorschriften gehouden heeft en dat u de dwangsom dus moet betalen. Pas vanaf dat moment zijn alle kosten die met de verbeurd verklaarde dwangsom samenhangen, inclusief de dwangsom zelf, niet aftrekbaar.

Eigen juridische dienst. Dit geldt ook voor wat betreft de kosten van een eigen jurist of juridische dienst die zich bezig heeft gehouden met een opgelegde boete of dwangsom. Daarbij is het dus om te beginnen van belang dat u onderscheid maakt in de kosten voor en na het moment van het opleggen van de boete, respectievelijk het verbeurd verklaren van de dwangsom. Daarnaast is het belangrijk dat u alleen die kosten niet in aftrek brengt die samenhangen met de opgelegde boete of verbeurd verklaarde dwangsom. Duidelijk is ook gemaakt dat het niet alleen om loonkosten gaat, maar om alle ermee samenhangende kosten. Beschikt u bijv. over een kantine waarvan ook de juridische dienst gebruikmaakt, dan zal een deel van deze kosten aan de juridische dienst moeten worden toegerekend en een deel van deze kosten weer als niet-aftrekbaar moeten worden aangemerkt, omdat ze samenhangen met de opgelegde boete of verbeurd verklaarde dwangsom.

Wat kunt u hiermee?

Het standpunt maakt duidelijk dat u gemaakte kosten die samenhangen met een opgelegde boete of verbeurd verklaarde dwangsom pas vanaf het moment van opleggen of verbeurd verklaren niet meer kunt aftrekken. Houd hier rekening mee en leg een en ander vast, zodat u het wel aftrekbare deel eenvoudig kunt aantonen.

Houd goed bij welke kosten voor boetes en dwangsommen u maakt. Alleen de kosten die u maakt nadat de boete is opgelegd c.q. de dwangsom verbeurd is verklaard, zijn niet aftrekbaar. Door dit goed bij te houden, kunt u de aftrekbeperking zelf beperken.

Erfbelasting besparen door opvullegaat

Voor veel echtgenoten is het voorkomen of beperken van de heffing van erfbelasting een belangrijke reden om een testament op te stellen. Eerder is in een vorige bijdrage opgemerkt dat heffing van erfbelasting (tot op zekere hoogte) met een testament kan worden voorkomen. In deze bijdrage wordt het zogenaamde ‘opvullegaat’ besproken als middel om dit doel te bereiken. Hoe dan?

Het erfrecht

Als een echtgenoot overlijdt en een langstlevende echtgenoot (of geregistreerd partner) en één of meer kinderen achterlaat, geldt de zogenaamde ‘wettelijke verdeling’. Dit stelsel houdt in dat alle goederen van de nalatenschap door de langstlevende worden verkregen en de langstlevende verplicht is om alle schulden te voldoen. De kinderen krijgen slechts een niet-opeisbare geldvordering.

Fiscale uitwerking. De geldvorderingen van de kinderen vertegenwoordigen een waarde. Indien deze waarde hoger is dan het vrijgestelde bedrag in het jaar van overlijden (in 2024 circa € 25.000), moet er erfbelasting worden betaald over het meerdere. Dit tarief is tot een bedrag van circa € 150.000 10%. Over het eventuele meerdere moet zelfs 20% erfbelasting worden betaald. De langstlevende schiet deze erfbelasting voor.

Een addertje onder het gras. Dat er erfbelasting moet worden betaald over de geldvorderingen van de kinderen, afhankelijk van de fiscale waarde van deze geldvorderingen, kan nog wel eens een addertje onder het gras zijn. De praktijk leert dat veel echtgenoten wel op de hoogte zijn van het feit dat eerst alles (alle activa en passiva) naar de langstlevende gaat, maar dat er erfbelasting moet worden betaald over de geldvorderingen van de kinderen weten veel echtgenoten niet. Als er weinig liquide middelen zijn, kan dat vervelend uitpakken. Bij veel echtgenoten zit het vermogen immers grotendeels in de stenen.

Het opvullegaat als redmiddel

Het opvullegaat kan voorkomen (of beperken) dat er erfbelasting wordt geheven na het overlijden van de eerste echtgenoot. In de erfbelasting geldt dat de langstlevende in 2024 een vrijstelling heeft van bijna € 800.000. De vrijstelling van de langstlevende is dus een stuk groter dan de vrijstellingen van de kinderen. Met het opvullegaat kan de langstlevende zijn erfrechtelijke verkrijging vergroten. Uitgangspunt is immers dat de langstlevende en de kinderen voor een gelijk deel erfgenaam zijn. Met het opvullegaat trekt de langstlevende meer vermogen naar zichzelf toe. Dat maakt de erfrechtelijke verkrijgingen van de kinderen kleiner. Deze kunnen met het opvullegaat bijv. verkleind worden tot het bedrag dat zij belastingvrij mogen erven. De rest trekt de langstlevende naar zichzelf toe. Omdat de langstlevende tot circa € 800.000 belastingvrij mag erven, geeft dit opvullegaat in veel gevallen ruim voldoende fiscale flexibiliteit.

Een getallenvoorbeeld.Stel, in de nalatenschap zit € 300.000. Er zijn drie erfgenamen: de langstlevende en twee kinderen. Ieder is voor een gelijk deel erfgenaam, dus elk erfdeel heeft een waarde van € 100.000. Dat betekent dat over de erfdelen van de kinderen erfbelasting moet worden betaald, omdat zij € 25.000 belastingvrij mogen erven. Met het opvullegaat kan de langstlevende zijn verkrijging verhogen. Hij kan bijv. een bedrag van € 150.000 naar zichzelf toetrekken, zodat de erfrechtelijke verkrijging van de langstlevende in totaal € 250.000 wordt. Daarmee resteert er € 50.000 voor de kinderen. Dat is € 25.000 per kind. Dat is precies wat een kind belastingvrij mag erven. De verkrijging van de langstlevende (€ 250.000) valt ook binnen de partnervrijstelling in de erfbelasting.

Met het opnemen van een opvullegaat kan heffing van erfbelasting na het overlijden van de eerste echtgenoot worden voorkomen of beperkt. Met het opvullegaat kan de partnervrijstelling in de erfbelasting optimaal worden benut.

Blinderen ruit voldoende voor bestelauto

Meer zijruiten af fabriek. Een probleem is dat een aantal bestelauto’s vanuit de fabriek met meer zijruiten is uitgerust. Deze voldoen dan niet aan de voorwaarden en de eigenaar geniet dus ook niet van de fiscale voordelen. Tot nu toe kon er toch aan de voorwaarden worden voldaan door de zijruiten te verwijderen en te vervangen door niet uit glas bestaande panelen uit één stuk van ondoorzichtig en vormvast materiaal.

Dit standpunt is onlangs versoepeld. Er is bekendgemaakt dat de zijruit aan de buitenkant van de laadruimte niet verwijderd hoeft te worden en dat het in beginsel voldoende is als er in dat geval ondoorzichtig en vormvast materiaal aan de binnenkant van de carrosserie wordt bevestigd. Op deze manier blijft er van blindering sprake, maar kunt u onnodige kosten voorkomen.

U hoeft niet altijd de zijruiten van een bestelauto te verwijderen. Blinderen volgens de fiscale voorschriften is voldoende om van de fiscale voordelen te kunnen blijven genieten.

Toch naheffing parkeerbelasting bij gratis parkeren?

Betaald parkeren is met name in de steden meer regel dan uitzondering. Helaas nemen ook de tarieven jaarlijks toe. Betaalt u echter niet, dan loopt u het risico op een naheffingsaanslag parkeerbelasting. U moet dan de verschuldigde parkeerbelasting alsnog betalen, maar ook nog een extra bedrag aan kosten. Kan dat ook als u geen parkeerbelasting verschuldigd bent?

Naheffing parkeerbelasting

Als u te weinig of helemaal niet betaalt in een zone waar wel betaald parkeren geldt, kunt u een naheffing parkeerbelasting krijgen. Dat is iets anders dan een parkeerbon. Deze u kunt krijgen als u geparkeerd staat op een plaats waar dit niet mag. Een parkeerbon krijgt u dan ook via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), terwijl een naheffing parkeerbelasting via de gemeente loopt. Als u een naheffing parkeerbelasting krijgt, wordt het parkeertarief van één uur nageheven. Dit is alleen anders als aannemelijk is dat u langer dan één uur heeft geparkeerd. Naast het parkeertarief worden er kosten in rekening gebracht. Deze kosten mogen in 2024 maximaal € 76,70 bedragen. De meeste gemeenten hanteren dit maximum. Van de kosten wordt de uitvoering van de handhaving betaald, zoals de salarissen van de parkeercontroleurs.

Eerste uur gratis … In sommige gemeenten probeert men het parkeren te reguleren door het hanteren van een gratis basistarief. Het parkeren voor een bepaalde periode is dan gratis en er hoeft pas betaald te worden als er langer dan deze periode geparkeerd wordt. Men dient dit te bewijzen door bij aanvang van het parkeren een parkeerkaartje uit een automaat te nemen en dit achter de voorruit te leggen. Een controleur kan dan controleren of er langer dan de gratis parkeerduur geparkeerd wordt. Onlangs kwam er een zaak voor de rechter (ECLI:NL:GHDHA:2023:781) waarbij er volgens de gemeente langer dan de gratis parkeerduur was geparkeerd. Er was dan ook een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De aanslag bevatte een naheffing van nihil, overeenkomstig het tarief van het eerste uur, plus een opslag voor kosten van € 61.

Geen belasting, dan ook geen kosten! Hof Den Haag was het hiermee niet eens. Volgens het hof kunnen er alleen kosten in rekening worden gebracht als er ook belasting wordt nageheven. Daarvan was hier geen sprake. Ook was in de parkeerverordening niet de verplichting opgenomen om bij aanvang van het parkeren een kaartje uit de automaat te trekken. Dat dit bleek uit de borden op het parkeerterrein, deed niet ter zake. De gemeente dient namelijk te bewijzen dat er langer dan één uur was geparkeerd. Nu de gemeente dit bewijs niet kon leveren, verviel de bevoegdheid om parkeerbelasting na te heffen en dus ook om kosten in rekening te brengen. De naheffing verdween dan ook in de prullenbak.

Wat kunt u hiermee?

De uitspraak brengt tal van gemeenten waar geldt dat op bepaalde plaatsen een beperkte tijd kosteloos kan worden geparkeerd, in een lastig parket. Als men een naheffing parkeerbelasting wil uitschrijven, zal er namelijk bewezen moeten worden dat het betreffende voertuig al langer dan de gratis periode geparkeerd stond. Er zal zonder kaartje dan dus vaker gecontroleerd moeten worden. Uiteraard is het weinig zinvol op erop te gokken dat de gemeente dit bewijs niet kan leveren, maar komt u in een soortgelijke situatie terecht, weet dan dat de bewijslast bij de gemeente ligt.

Parkeert u op een plaats waar u een bepaalde periode kosteloos kunt parkeren? Onthoud dan dat de gemeente de bewijslast heeft dat u langer geparkeerd staat dan kosteloos is toegestaan. Ook kunnen er zonder verschuldigde parkeerbelasting geen kosten worden berekend, aldus de rechter.

Wilhelminalaan 1, 1441 EK Purmerend
Tel: 0299-767002 / E-mail: info@partnersinadministraties.nl