“…Doet u waar u goed in bent en laat de rest aan ons over…”

Minder boete bij overschrijding redelijke termijn

Als u uw fiscale verplichtingen niet nakomt, kan de fiscus een naheffings- of navorderingsaanslag opleggen. Ook kan er een boete volgen, bijv. als u te laat bent met betalen of als er sprake is van opzet in het ontgaan van belasting. Echter, ook de overheid dient zich aan regels te houden. Zo is bepaald dat de behandeling van een fiscaal geschil niet te lang mag duren en binnen een redelijke termijn moet worden afgehandeld. Onlangs kwam een zaak voor de rechter (ECLI:NL:GHAMS:2024:2297) waarbij een bedrijf de verschuldigde belasting te laat had betaald. De behandeling van de zaak duurde te lang en dus volgde er een korting op de boete vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij maakte het hof van de gelegenheid gebruik om vuistregels te stellen voor de boetebeperking bij overschrijding van de redelijke termijn. Hoe zien deze eruit en wat kunt u ermee?

Te laat belasting afgedragen

In de betreffende zaak had een BV te laat dividendbelasting afgedragen. Wettelijk is bepaald dat er dan een boete wordt opgelegd van 3% van de verschuldigde belasting met een maximum van € 5.514. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan hiervan echter worden afgeweken. Dat gebeurde ook in deze zaak. De BV was namelijk niet op de hoogte van de regels inzake de dividendbelasting, omdat er voor het eerst dividend was uitgekeerd. Ook betekende de boete voor de BV een flinke financiële strop.

Matigen boete bij gering bedrag

Het hof besliste dat de boete moest worden gematigd. Daarnaast stelde het hof een nieuwe regel vast voor wat betreft een boetebeperking bij een gering belang. Het hof besliste dat een boete voortaan slechts wordt beperkt als deze minstens € 1.000 bedraagt. Tot het arrest van het hof werd er uitgegaan van een bedrag van € 200. Geringe boetes zullen voortaan dus niet meer zo snel worden beperkt.

Minder boete bij langere duur

Het hof geeft in het arrest ook aan welke boetevermindering op zijn plaats is als de behandeling van een geschil met de fiscus te lang duurt. Het hof gebruikt hiervoor bij de overschrijding van de redelijke termijn de hiernavolgende tabel.

 

Overschrijding
Vermindering
Maximale vermindering
0 tot 6 maanden
5%
€  2.500
6 tot 12 maanden
10%
€  2.500
1 tot 2 jaar
15%
€ 10.000
meer dan 2 jaar
20%
€ 20.000

Wat is redelijke termijn?

De hiervoor gegeven tabel kan worden toegepast als de redelijke termijn wordt overschreden. In belastingzaken geldt dat bezwaar en beroep in beginsel maximaal twee jaar mogen duren. Voor hoger beroep staat nog eens twee jaar, net als voor beroep in cassatie.

Wat betekent dit voor u?

Heeft de fiscus u een boete opgelegd waartegen u in bezwaar en/of beroep bent gegaan, dan heeft u bij overschrijding van genoemde termijnen recht op vermindering van de boete volgens de hiervoor gegeven tabel. Zoals blijkt, wordt de vermindering hoger naarmate de overschrijding van de redelijke termijn langer heeft geduurd. Tip.  Houd er verder rekening mee dat een boete altijd verlaagd kan worden, afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Voer dus verzachtende omstandigheden aan als deze er zijn.

Bij overschrijding van de redelijke termijn worden boetes alleen nog verminderd als deze minstens € 1.000 bedragen. Afhankelijk van de mate van overschrijding is de vermindering hoger.

Schenken in het zicht van overlijden

Schenken: vooruitlopen op erfenis

Door schenkingen te doen, wordt er vooruitgelopen op de erfenis. De gedachte bij de schenker is dan meestal: wat weg is, is weg. Door jaarlijks te schenken, kan ieder jaar belastingvrij vermogen worden overgeheveld. Het bedrag dat belastingvrij geschonken kan worden, is afhankelijk van de relatie tussen de schenker en de begiftigde.

Ouder-kindrelatie. In ouder-kindsituaties is dit voor 2024 een bedrag van € 6.633. Indien één jaar zo’n schenking wordt gedaan, is dit wellicht een druppel op een gloeiende plaat. Dan zal alsnog bij overlijden over het restantvermogen erfbelasting moeten worden betaald. Begint de schenker op tijd met schenken en houdt hij dit jarenlang vol, dan kan er bij leven al een mooi bedrag zijn overgeheveld.

Gevolg. Bij overlijden is het vermogen dat vererft kleiner en daardoor zal er minder erfbelasting hoeven te worden betaald. Schenken wordt in deze zin wel eens beschouwd als de voorfase op overlijden: met de warme hand in plaats van de koude hand.

Tariefprogressie eruit halen. Bovendien kan door het schenken tariefprogressie wellicht worden voorkomen. In de erfbelasting is het namelijk zo dat de ontvanger een vrijstelling heeft. Voor kinderen is dit bedrag € 25.187 (2024). Vervolgens wordt de eerste € 152.368 (2024) belast tegen 10% erfbelasting en alles daarboven tegen 20%.

Belastingbesparing. Door te schenken kan het 20%-tarief wellicht worden voorkomen. Dat maakt het schenken extra aantrekkelijk. In deze tariefschijf bespaart elke geschonken euro € 0,20 aan erfbelasting.

Schenken kort voor overlijden

Door kort voor overlijden nog een schenking te doen, kan zowel een vrijstelling in de schenk- als in de erfbelasting worden benut. Er wordt dan van twee walletjes gegeten. Om dat te voorkomen, zijn er regels in de Successiewet 1956 opgenomen.

Nadelig gevolg. Als de schenker binnen 180 dagen overlijdt, wordt de schenking beschouwd als een deel van de erfenis. De waarde van de schenking telt dan mee bij de waarde van de erfenis. Hierop gelden uitzonderingen.

Uitzonderingen. De schenking wordt geen deel van de erfenis als de begiftigde een goed doel (algemeen nut beogende instelling (ANBI)) is. Ook geldt de regel dat de schenking bij de erfenis wordt opgeteld niet als de ontvanger van de schenking een van deze vrijstellingen voor de schenkbelasting gebruikt: de vrijstelling voor een vrij te besteden bedrag van € 31.813 of de vrijstelling voor een dure studie van € 66.268.

Verhoogde vrijstellingen. De hiervoor genoemde bedragen van € 31.813 en € 66.268 zijn de eenmalig verhoogde vrijstellingen in de schenkbelasting. Zolang het begiftigde kind nog geen 40 jaren oud is, mag hij eenmalig een wat hoger bedrag belastingvrij geschonken krijgen.

Eenmalige joker. Dit is een eenmalige joker. Deze eenmalige joker kan dus op het sterfbed worden gedaan. Indien de eenmalige joker dus nog niet is ingezet, kan de schenker hiermee wellicht nog een groot belastingvoordeel voor zijn kinderen binnenhalen. Deze schenking hoeft niet op notarieel papier gedaan te worden, het kan zelfs mondeling. Let op.  Derden hebben deze eenmalige joker niet. Dit geldt alleen in de ouder-kindrelatie.

Door jarenlang te schenken kan er veel erfbelasting worden bespaard. Schenk, als dit mogelijk is, 180 dagen voor overlijden, want daarna worden schenkingen bij de erfenis opgeteld. Uitzondering is het doen van een schenking met een beroep op een verhoogde vrijstelling. Deze kan nog op het sterfbed worden gedaan zonder fiscaal nadeel.

Aftrek vervoerskosten zorg per 2025 verminderd

Als u ziek of gehandicapt bent, zit het er dik in dat u extra kosten moet maken voor vervoer, bijv. omdat u soms de specialist moet bezoeken. In het Belastingplan 2025 stelt het kabinet voor deze aftrek sterk te beperken. Welke gevolgen heeft dit voor u, wat scheelt het en wat is eraan te doen?

Aftrek zorgkosten 2024 en 2025

Wettelijk is precies omschreven welke zorgkosten er aftrekbaar zijn en welke niet. De aftrekbare zorgkosten kunt u in mindering brengen op uw inkomen, zodat u minder belasting betaalt. Daarbij geldt wel een drempel, ofwel een bedrag aan zorgkosten dat u sowieso zelf betaalt voordat u aan aftrek toekomt. Deze drempel ligt hoger naarmate uw inkomen hoger is. Een hoger inkomen betekent dus minder aftrek. Verder mag u uw zorgkosten in 2024 slechts aftrekken tegen maximaal het tarief van de eerste schijf, ofwel tegen maximaal 36,97%. Vanaf 2025 wordt dit hoogstwaarschijnlijk maximaal 37,48%. Ook is aftrek alleen mogelijk als u de kosten niet op een andere wijze vergoed krijgt, zoals via uw verzekeraar.

Drie soorten aftrek vervoerskosten. Er zijn drie soorten vervoerskosten bij ziekte, die ieder een eigen aftrekregime hebben.

1. Kosten van vervoer. Om te beginnen, de kosten van vervoer die u moet maken om bij uw behandelaar te kunnen komen, zoals uw fysiotherapeut of tandarts. Daarbij mag u uitgaan van de werkelijke kosten van een taxi, van openbaar vervoer en van uw autokosten. Dat betekent dat u bijv. uit mag gaan van hogere autokosten als u een dure auto gebruikt om op uw afspraak te komen. U moet uitgaan van de werkelijke autokosten, die u bijv. kunt herleiden via gegevens die beschikbaar zijn bij de ANWB. Naast de werkelijke autokosten mag u apart de parkeerkosten meenemen in de aftrek.

Wijziging per 2025. Per 2025 mag u niet langer uitgaan van de werkelijke autokosten, maar van een standaardtarief van € 0,23/km. Dit bedrag wordt momenteel al toegepast als het gaat om een onbelaste kilometervergoeding voor zakelijke autoritten. De wijziging betekent dat voor de meeste belastingplichtigen de aftrek van vervoerskosten zal verminderen. Een gemiddelde auto heeft nu eenmaal een kostprijs per kilometer die veel hoger ligt dan € 0,23/km. Alleen gebruikers van een goedkope of oude auto kunnen vanaf 2025 wellicht een hogere aftrek tegemoetzien.

2. Extra kosten in verband met ziekte.  Als u vanwege ziekte of invaliditeit extra vervoerskosten maakt, zijn deze ook aftrekbaar. U moet bijv. voor familiebezoekjes en het doen van boodschappen de auto gebruiken, omdat u niet kunt lopen of slecht ter been bent. Voor wat betreft de aftrek van de kosten, moet u de kosten die u maakt, vergelijken met mensen die maatschappelijk en financieel gezien met u vergelijkbaar zijn en niet ziek of invalide zijn. Alleen de meerkosten die u maakt ten opzichte van deze mensen zijn aftrekbaar.

Wijziging per 2025. Vanaf 2025 geldt er een vast bedrag aan extra aftrek van € 925 per jaar. Bovendien is voortaan vereist dat u aannemelijk maakt dat u lopend een afstand van meer dan 100 meter niet kunt overbruggen. Dit kan bijv. met behulp van een invalidenparkeerkaart of een verklaring van een arts. Uw handicap inzake het niet kunnen lopen, moet duurzaam zijn, waarbij een periode geldt van minstens een half jaar.

3. Langdurig ziekenbezoek. Belastingplan 2025 bevat ten slotte een kleine wijziging van de voorwaarden voor aftrek van vervoerskosten bij langdurig ziekenbezoek van een huisgenoot in een ziekenhuis of zorginstelling. Niet langer is beslissend of bij aanvang van de ziekte een gemeenschappelijke huishouding werd gevoerd, maar of dit het geval was bij aanvang van de verpleging. Voor de rest blijven de voorwaarden ongewijzigd. Dit betekent onder meer dat de opname langer dan een maand moet duren en dat de enkele reisafstand minstens tien kilometer moet bedragen.

Parkeer-, veer- en tolkosten. De Tweede Kamer heeft de plannen inmiddels iets aangepast voor wat betreft parkeer-, veer- en tolgelden. Deze kosten waren in de oorspronkelijke plannen niet aftrekbaar. Tip.  Dit wordt aangepast, zodat deze kosten apart aftrekbaar zijn bij de vervoerskosten van € 0,23/km. Dit zal behalve voor vervoerskosten voor bezoek aan medici, ook gaan gelden voor de al bestaande aftrek van € 0,23/km bij bezoek aan een zieke huisgenoot.

Wat betekent dit nu concreet?

Vereenvoudiging. Zieke en invalide personen kunnen bij de berekening van hun aftrekbare vervoerskosten voortaan uitgaan van een vast bedrag en hoeven niet meer na te gaan wat de werkelijke autokosten zijn geweest. Aangezien deze kosten vrij eenvoudig via internet zijn te achterhalen, zal voor de meeste belastingplichtigen de beperking van de aftrek zwaarder vallen. Hoeveel is afhankelijk van het aantal zorgkilometers dat u jaarlijks maakt en afhankelijk van het verschil in werkelijke kosten en € 0,23/km. Ook de beperking van de aftrek tot € 925 per jaar van de meerkosten die zieken en invaliden maken voor vervoer, kan er behoorlijk inhakken. Aangezien u zelf weinig aan uw ziekte of handicap kunt veranderen, kunt u slechts anticiperen op de maatregelen door minder zorgkilometers te maken en/of vaker hiervoor het openbaar vervoer te gebruiken. Hierbij moet overigens worden aangetekend dat de plannen nog door het parlement moeten worden goedgekeurd.

Houd er rekening mee dat de aftrek van vervoerskosten vanwege zorg vanaf 2025 wijzigt. Met name als uw autokosten meer dan € 0,23/km bedragen of als u veel extra vervoer nodig heeft, gaat u erop achteruit. Kies zo mogelijk voor het openbaar vervoer als u dit wilt voorkomen.

Meer kinderopvangtoeslag middeninkomens vanaf 2025

Kinderopvangtoeslag. Om werkende ouders tegemoet te komen in de kosten van kinderopvang, kunnen zij gebruikmaken van de kinderopvangtoeslag. Deze wordt volgend jaar (2025) verbeterd, met name voor gezinnen met een gezamenlijk inkomen tussen ongeveer € 29.400 en € 159.200. Voor deze groep ouders wordt van de kosten een groter percentage vergoed.

Minder zelf betalen. Ouders die bijv. voor één kind kinderopvang genieten en een gezamenlijk inkomen hebben van € 45.000, gaan nog maar 4% van de kosten zelf betalen. Nu is dat nog 12,7%.

Indexatie. Ook wordt de kinderopvangtoeslag geïndexeerd, ofwel aangepast vanwege de inflatie. Dit betreft zowel de toetsingsinkomens als de maximumuurprijzen.

Wat betekent dat? Dit betekent dat een hoger inkomen als gevolg van de inflatie niet leidt tot minder kinderopvangtoeslag. Door de indexatie van de maximumuurprijzen zal vooral bij dure kinderopvang de kinderopvangtoeslag hoger uitvallen. Organisaties die kinderopvang verzorgen, mogen namelijk zelf hun uurprijzen bepalen, maar via de kinderopvangtoeslag wordt niet meer vergoed dan een maximumuurprijs. Het verschil moeten de ouders zelf bijbetalen.

Houd er rekening mee dat vanaf 2025 voor de meeste ouders gaat gelden dat ze een kleiner deel van de kosten van kinderopvang zelf moeten betalen. Hoeveel verschil dit maakt, hangt met name af van het inkomen en of men voor opvang meer betaalt dan de maximumuurprijs.

Geen verhoging brandstofaccijns in 2025, wel in 2026

Gestegen olieprijs. Als gevolg van de oorlog in Oekraïne zijn de brandstofprijzen de afgelopen jaren fors gestegen. Om de ergste koopkrachteffecten voor de burger te beperken, is besloten de accijnzen voor autobrandstoffen te handhaven op het niveau van 1 juli 2023. In het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld deze accijnzen ook in 2025 niet te verhogen. Op deze manier worden de lasten voor autorijders en bedrijven verminderd.

Omvang accijnsbeperking. De accijns op een liter benzine bedraagt momenteel € 0,789/liter, op diesel is dit € 0,516/liter en op LPG € 0,186/liter. Zonder korting op de accijns en wanneer de indexatie sinds juli 2023 gewoon zou zijn doorgevoerd, zou de accijns op benzine € 0,185 hoger liggen, op diesel € 0,120 en op LPG € 0,044. Tip.  Deze verschillen zullen volgend jaar dus nog niet worden ingehaald. Let op.  Maar wel per 2026. Daar komt dan bovendien de indexatie over 2025 nog bij, plus de btw van 21% over de extra te heffen accijns. Een triest vooruitzicht, maar gelukkig hebben we daar in 2025 in ieder geval nog geen last van.

De korting op de accijns en de nog niet doorgevoerde indexatie van de tarieven blijft ook in 2025 van kracht. Dit zal direct merkbaar zijn aan de pomp. Per 2026 zal een en ander wel worden ingehaald, wat betekent dat de prijzen dan wel fors zullen stijgen.

Meer hypotheekgarantie per 2025

In een brief aan de Tweede Kamer van 22 oktober 2024, heeft minister Mona Keijzer laten weten dat de NHG-grens en de betaalbaarheidsgrens in 2025 worden verhoogd. De NHG draagt bij aan verantwoorde toegang tot een hypotheek en daarmee aan de mogelijkheid om een woning te kopen. Als u een hypotheek afsluit met NHG, loopt u minder financiële risico’s en profiteert u vaak van een lagere hypotheekrente. Ook biedt de NHG een vangnet bij scheiding of arbeidsongeschiktheid.

Verhoging van de NHG-grens. In 2025 stijgt de NHG-grens van € 435.000 naar € 450.000. Om in 2025 in aanmerking te kunnen komen voor een NHG-hypotheek, mag de koopsom of marktwaarde van de woning maximaal € 450.000 bedragen. Tip.  Wilt u energiebesparende maatregelen meefinancieren, dan geldt in 2025 een hogere NHG-grens van € 477.000 (2024: € 461.100). Het bedrag boven de € 450.000 dient dan te worden gebruikt voor energiebesparende maatregelen.

Betaalbaarheidsgrens. Het kabinet streeft ernaar om jaarlijks 100.000 nieuwe woningen te bouwen, waarvan 2/3 deel betaalbaar moet zijn. Tot 2023 werd de NHG-grens gebruikt om te bepalen wat een betaalbare koopwoning is. Door de sterke stijging van de NHG-grens is deze vanaf 2023 niet meer gekoppeld aan de betaalbaarheidsgrens. In 2024 is de betaalbaarheidsgrens vastgesteld op € 390.000. Deze wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex (CPI). In 2025 wordt de betaalbaarheidsgrens verhoogd naar € 405.000.

Verlaging van de eenmalige premie. In 2025 daalt de eenmalige premie voor een NHG-hypotheek van 0,6 naar 0,4%. Dit bedrag betaalt u om gebruik te kunnen maken van het NHG-vangnet. Bij een hypotheek van bijv. € 350.000 betaalt u in 2025 een premie van € 1.400.

Hypotheek ondernemers? NHG is ook toegankelijk voor ondernemers, flexwerkers en senioren (vanaf 57 jaar). Zo kunnen ondernemers die langer dan één jaar zelfstandig werken, in aanmerking komen voor een hypotheek met NHG. Om hiervoor in aanmerking te kunnen komen, moet er een Inkomensverklaring Ondernemer worden aangevraagd bij bijv. de geldverstrekker of adviseur.

In 2025 stijgt de NHG-grens van € 435.000 naar € 450.000. In 2025 daalt de eenmalige premie voor een NHG-hypotheek van 0,6 naar 0,4%.

Wat is een zakelijke rente?

Zakelijke rente. Als partijen elkaar rente in rekening brengen, zal dit in het algemeen zakelijk zijn. Dit kan anders zijn als partijen met elkaar zijn verbonden, bijv. bij aandeelhouders. Onlangs werd voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant een zaak uitgevochten, waarbij het ging om de hoogte van de afgesproken rente. Volgens de inspecteur was deze niet zakelijk en had daarom een hoger percentage in aanmerking genomen moeten worden en daarop gebaseerde naheffingsaanslagen opgelegd moeten worden (ECLI:NL:RBZWB:2024:5852) .

Rente: wat is er van belang? De rechtbank stelde om te beginnen vast dat de bewijslast dat er een onzakelijke rente is berekend, bij de inspecteur ligt. Die vond het berekende percentage van 4,25% te laag, omdat het om een lening van ruim € 22 miljoen ging die slechts per jaar met € 250.000 werd afgelost. Omdat er ook geen zekerheden waren gesteld, had de inspecteur de rente op 10% gesteld. Omdat de lening gebruikt was om te beleggen, ging de inspecteur uit van rentepercentages in vergelijkbare situaties en had deze vermeerderd met enkele opslagen, zoals die ook door banken werden gehanteerd. De rechtbank was het met hem eens dat de berekende rente van 4,25% te laag was, maar vond ook dat de inspecteur onvoldoende inzicht had gegeven hoe hij op het door hem gehanteerde percentage van 10% was uitgekomen en waarom dat in deze situatie van toepassing moest zijn. Aangezien de bewijslast bij de inspecteur lag, vond de rechtbank een percentage van 6% beter op zijn plaats.

Houd er rekening mee dat u altijd moet kunnen aangeven waarom het door u gehanteerde rentepercentage correct is. De inspecteur heeft de bewijslast als hij niet akkoord gaat.

Nalaten of schenken door iemand die in het buitenland woont aan iemand die in Nederland woont

Hoe zit dat wettelijk?

In de Successiewet 1956 (SW) is in artikel 1, lid 1 onder 1 en 2 het volgende geregeld. Krachtens de SW worden de volgende belastingen geheven:

  1. erfbelasting over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde;
  2. schenkbelasting over de waarde van al wat krachtens schenking wordt verkregen van iemand die ten tijde van de schenking in Nederland woonde.

Fictiebepaling. Deze wetteksten wekken de indruk dat de ontvanger van de erfenis of schenking geen erf- of schenkbelasting (in Nederland) hoeft te betalen, wanneer de overledene of schenker ten tijde van het overlijden of het doen van de schenking niet in Nederland woonde. Hiermee zou relatief eenvoudig erf- of schenkbelasting kunnen worden omzeild, door kort voor het overlijden of het doen van een schenking Nederland te verlaten. Om dit te voorkomen, is in artikel 3 van de SW een fictiebepaling opgenomen.

Artikel 3 van de SW (woonplaatsfictie). Deze bepaling regelt het hiernavolgende.

  • Een Nederlander die in Nederland heeft gewoond en binnen tien jaren nadat hij Nederland heeft verlaten, is overleden of een schenking heeft gedaan, wordt geacht ten tijde van zijn overlijden of van het doen van de schenking in Nederland te hebben gewoond.
  • Ieder die in Nederland heeft gewoond en binnen een jaar nadat hij Nederland heeft verlaten een schenking heeft gedaan, wordt geacht ten tijde van het doen van de schenking in Nederland te hebben gewoond.

Bepalend. Daarmee ziet het eerste lid op de Nederlander. Het hebben van de Nederlandse nationaliteit ten tijde van het overlijden of het doen van de schenking is daarvoor dus bepalend. Verder strekt de werking van de tienjaarstermijn zich uit tot de erf- en schenkbelasting. Het tweede lid geldt ook voor niet-Nederlanders. Dit lid richt zich uitsluitend op de schenkbelasting (en dus niet op de erfbelasting). Artikel 3 van de SW is een antiontgaansbepaling.

Belastingvlucht. De belangrijkste rechtvaardiging tot invoering van deze tienjaarstermijn was het tegengaan van belastingvlucht. Nu in lid 1 gekozen is voor een tienjaarstermijn, wat een lange periode is, worden ook andere Nederlanders dan enkel degenen die op zoek zijn naar belastingbesparing, geconfronteerd met de woonplaatsfictie van artikel 3 van de SW.

Wanneer heeft u Nederland verlaten?

Wie de voorgaande wetteksten heeft gelezen, ziet dat het moet gaan om het verlaten hebben van Nederland. Wanneer is daarvan sprake? Er dient sprake te zijn van emigratie. Waar iemand woonachtig is, dient op basis van de concrete omstandigheden te worden beoordeeld.

Remigratie? Het kan voorkomen dat een Nederland emigreert om vervolgens weer te remigreren naar Nederland. In dat geval geldt gewoon de regeling van artikel 1, lid 1 van de SW (zie het Wettelijk kader). Bij een eventuele volgende emigratie begint de tienjaarstermijn opnieuw te lopen.

Om de woonplaatsfictie van artikel 3 van de SW te ontlopen, moet de Nederlander minimaal tien jaar uit Nederland geëmigreerd zijn. Mocht u dus belastingvrij willen schenken, wacht dan tot dit moment is bereikt.

Drie eenvoudige manieren om erfbelasting te besparen

Met testamentaire regelingen kan eenvoudig erfbelasting worden bespaard. We behandelen drie veelvoorkomende regelingen: het opvullegaat, de oprentingsmogelijkheid en het kleinkindlegaat. Het opvullegaat en de oprentingsmogelijkheid is alleen mogelijk voor echtgenoten of geregistreerd partners met kinderen en dus niet voor alleenstaanden. Ook informeel samenwoners met kinderen kunnen hiervan gebruikmaken. Het kleinkindlegaat is ook mogelijk voor alleenstaanden.

1. Het opvullegaat

In de erfbelasting is het zo dat de langstlevende echtgenoot een grote vrijstelling heeft. Dit is een vrijstelling van circa € 800.000 (2024). Een kind heeft daarentegen maar een vrijstelling van € 25.000 (2024). De langstlevende en de kinderen zijn voor gelijke delen erfgenaam, hoewel de kinderen hun erfdeel krijgen in de vorm van een geldvordering. Met het afvullegaat kan de langstlevende de erfdelen van de kinderen verkleinen en zijn eigen deel vergroten. Zo kan de vrijstelling van de langstlevende optimaal worden benut. Vaak kan hierdoor heffing van erfbelasting na het overlijden van de eerste echtgenoot of partner worden voorkomen. Let op.  Het opvullegaat is geen wettelijk (erf)recht. Deze moet dus in het testament van de overledene staan om er gebruik van te kunnen maken. In de aangifte erfbelasting, dus in de regel binnen acht maanden na overlijden, geeft de langstlevende aan in hoeverre hij het opvullegaat aanvaardt. Ook gedeeltelijke aanvaarding van het opvullegaat is mogelijk, bijv. om ook de oprentingsmogelijkheid te benutten.

2. De oprentingsmogelijkheid

De geldvorderingen die de kinderen na het overlijden van de eerste echtgenoot krijgen, zijn renteloos. Dat betekent dat de waarde van de geldvorderingen door tijdsverloop niet groter worden, maar (nominaal) hetzelfde bedrag blijven. Na het overlijden van de eerste echtgenoot, kan de langstlevende met de kinderen overeenkomen dat de geldvorderingen rentedragend worden. Tip.  Hier is geen testament voor nodig, dit is een wettelijke mogelijkheid. Door gebruik te maken van de oprentingsmogelijkheid kan er erfbelasting worden bespaard voor de situatie dat de langstlevende overlijdt. De geldvorderingen worden daardoor groter. Dit eet de nalatenschap van de langstlevende op. Het is wel van belang dat van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt binnen de aangiftetermijn na overlijden eerste partner.

3. Het kleinkindlegaat

In de erfbelasting hebben kleinkinderen dezelfde vrijstelling als kinderen (€ 25.000). In veel gevallen wordt het kleinkindlegaat alleen opgenomen voor het overlijden van de langstlevende. Tip.  Door het meenemen van de kleinkinderen kunnen er meer vrijstellingen worden benut. Gevolg daarvan is uiteraard wel dat de kinderen daardoor minder zullen erven. In de regel: elke euro die naar het kleinkind gaat, bespaart € 0,10 aan erfbelasting. Massa is dus kassa. Bij grotere vermogens kan het nog lucratiever zijn om aan de kleinkinderen na te laten. Als de kinderen namelijk meer dan € 175.000 per kind erven (vrijstelling en eerste tariefschrijf), wordt het meerdere belast tegen 20%. In dat geval kan er zelfs 20% erfbelasting worden bespaard door aan de kleinkinderen na te laten. In dat geval zal – ook afhankelijk van de liquiditeitspositie – er wellicht voor worden gekozen om de kleinkinderen al een geldbedrag na te laten na het overlijden van de eerste echtgenoot. Hoe meer kleinkinderen er zijn, hoe meer er belastingvrij nagelaten kan worden. Net als voor het opvullegaat geldt dat de kleinkinderen niet automatisch erven. Wilt u hiervan gebruikmaken, neem de kleinkinderen dan mee in het testament.

Benut de mogelijkheden om testamentair erfbelasting te besparen. Leg de drie mogelijkheden voor aan uw adviseur of notaris en vraag welke in uw situatie gunstig uitpakt.

Hoeveel bijtelling werknemer bij rijden in meerdere auto’s?

Dat de arbeidsmarkt krap is, is meer dan bekend. Werkgevers doen er dan ook alles aan om goed en gemotiveerd personeel in dienst te krijgen en te houden. Daarbij is soms één auto van de zaak niet meer voldoende en krijgt een werknemer zelfs de beschikking over meerdere auto’s van de zaak. Maar wat zijn dan de regels inzake het aantal bijtellingen (loonheffing) en wat zijn de uitzonderingen?

Bijtelling auto van de zaak

De bijtelling voor een auto van de zaak is afhankelijk van de vraag wanneer de auto voor het eerst is toegelaten op de weg. De bijtelling is een percentage van de catalogusprijs, dus de nieuwprijs van de auto. Dat percentage geldt voor vijf jaar, daarna geldt het dan van kracht zijnde percentage. Voor 2024 geldt een percentage van 22% voor auto’s die CO2 uitstoten. Voor 100% elektrische auto’s geldt een percentage van 16% over de eerste € 30.000 van de cataloguswaarde. Over het meerdere van de cataloguswaarde geldt het gewone percentage van 22%. Voor auto’s op zonnecellen of op waterstof geldt een percentage van 16% over de gehele cataloguswaarde. De bijtelling is niet van toepassing als met de auto in een jaar niet meer dan 500 kilometer privé wordt gereden.

Meerdere auto’s

Als aan een werknemer meer dan één auto ter beschikking is gesteld, geldt in een aantal situaties dat niet voor iedere auto een bijtelling van toepassing is. Het aantal bijtellingen hangt dan af van de gezinssituatie van de werknemer en hoeveel personen er in het gezin van de werknemer over een rijbewijs beschikken.

Alleenstaande werknemer. Voor alleenstaande werknemers geldt dat er maar voor één auto een bijtelling hoeft te worden aangegeven als er meerdere auto’s ter beschikking worden gesteld. Hetzelfde geldt voor een werknemer met een gezin waarin maar één persoon een rijbewijs bezit.

Meerdere rijbewijzen. Zijn er in het gezin van de werknemer meerdere personen met een rijbewijs, dan is het uitgangspunt dat er voor ieder rijbewijs een bijtelling plaatsvindt. Tip.  Hierop mag echter een correctie worden aangebracht als er in het gezin ook auto’s aanwezig zijn die net zo geschikt of zelfs meer geschikt zijn voor privégebruik. Het aantal bijtellingen mag met het aantal auto’s worden verminderd die net zo geschikt of beter geschikt zijn voor privégebruik. Het aantal bijtellingen kan natuurlijk niet meer zijn dan het aantal ter beschikking gestelde auto’s.

Voorbeeld.Een werkgever heeft aan zijn werknemer drie auto’s ter beschikking gesteld. Met alle drie de auto’s wordt in het jaar meer dan 500 kilometer privé gereden. In het gezin van de werknemer zijn twee personen met een rijbewijs. Ook is er één auto die minstens net zo geschikt is voor privégebruik als de auto van de zaak.

Uitwerking. Er zijn twee rijbewijzen in het gezin aanwezig, maar ook één auto die minstens zo geschikt is voor privégebruik. Daarom wordt het aantal bijtellingen beperkt tot één.

Auto’s met hoogste bijtelling

De auto of auto’s waarvoor de bijtelling of bijtellingen moeten worden aangegeven, zijn de auto’s met de hoogste bijtelling. Dit zijn dus niet automatisch de auto’s met de hoogste cataloguswaarde, omdat voor auto’s zonder CO2 -uitstoot bij een hogere cataloguswaarde toch een lagere bijtelling kan resulteren.

Inspecteur kan afwijken. Van de hiervoor genoemde regeling kan de inspecteur afwijken als hij hiervoor gegronde redenen heeft, bijv. als hij bij een controle merkt dat gelet op het aantal privékilometers een hoger aantal bijtellingen toch op zijn plaats is. De inspecteur zal dan wel moeten aangeven waarop hij zijn mening baseert dat het aantal bijtellingen hoger komt te liggen dan op grond van de regeling zou moeten zijn. In situaties waar het bijv. gaat om een dga, is afwijken van de regeling eerder te verdedigen, omdat een dga in de regel zelf over zijn beloningsvormen kan beslissen. Maar goed, u bent geen dga. Wilt u vooraf zekerheid over het aantal bijtellingen, dan kunt u met uw inspecteur via vooroverleg vooraf proberen tot een akkoord te komen. Valt dit minder gunstig voor u uit dan u redelijk acht, dan kunt u uw zaak uiteraard altijd nog aan de rechter voorleggen als de inspecteur uw aangifte op dit punt corrigeert.

Controle. In het over de regeling gepubliceerde standpunt wordt niet ingegaan op de controle van deze regeling. Houd er echter rekening mee dat de inspecteur bevoegd is om op alle mogelijke manieren aan te tonen dat een hoger aantal bijtellingen op zijn plaats is, bijv. als het gaat om de samenstelling van en het aantal rijbewijzen in het gezin, maar ook om de vraag of een auto minstens zo geschikt is voor privégebruik. Hoe dit aangetoond moet worden, is nergens vastgelegd, dus dit kan best tot discussie leiden.

Wat kunt u hiermee?

Wilt u aan een of meer werknemers meerdere auto’s ter beschikking stellen, houd dan rekening met de hiervoor genoemde regeling en breng uw werknemer ervan op de hoogte. Het getuigt van goed werkgeverschap als u hem wijst op de voor- en nadelen. Zo is het bijv. voor hem best van belang te weten wat de fiscale gevolgen kunnen zijn als een van de gezinsleden het huis verlaat of als iemand uit het gezin een rijbewijs gaat behalen. Het kan zomaar een extra bijtelling schelen, met alle financiële gevolgen voor de werknemer van dien.

Wijs uw werknemer op de fiscale regels als u hem of haar meer dan één auto ter beschikking stelt. Een verandering binnen het gezin kan leiden tot een wijziging van het aantal bijtellingen, met grote financiële gevolgen.

Wilhelminalaan 1, 1441 EK Purmerend
Tel: 0299-767002 / E-mail: info@partnersinadministraties.nl