“…Doet u waar u goed in bent en laat de rest aan ons over…”

Wat is een zakelijke rente?

Zakelijke rente. Als partijen elkaar rente in rekening brengen, zal dit in het algemeen zakelijk zijn. Dit kan anders zijn als partijen met elkaar zijn verbonden, bijv. bij aandeelhouders. Onlangs werd voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant een zaak uitgevochten, waarbij het ging om de hoogte van de afgesproken rente. Volgens de inspecteur was deze niet zakelijk en had daarom een hoger percentage in aanmerking genomen moeten worden en daarop gebaseerde naheffingsaanslagen opgelegd moeten worden (ECLI:NL:RBZWB:2024:5852) .

Rente: wat is er van belang? De rechtbank stelde om te beginnen vast dat de bewijslast dat er een onzakelijke rente is berekend, bij de inspecteur ligt. Die vond het berekende percentage van 4,25% te laag, omdat het om een lening van ruim € 22 miljoen ging die slechts per jaar met € 250.000 werd afgelost. Omdat er ook geen zekerheden waren gesteld, had de inspecteur de rente op 10% gesteld. Omdat de lening gebruikt was om te beleggen, ging de inspecteur uit van rentepercentages in vergelijkbare situaties en had deze vermeerderd met enkele opslagen, zoals die ook door banken werden gehanteerd. De rechtbank was het met hem eens dat de berekende rente van 4,25% te laag was, maar vond ook dat de inspecteur onvoldoende inzicht had gegeven hoe hij op het door hem gehanteerde percentage van 10% was uitgekomen en waarom dat in deze situatie van toepassing moest zijn. Aangezien de bewijslast bij de inspecteur lag, vond de rechtbank een percentage van 6% beter op zijn plaats.

Houd er rekening mee dat u altijd moet kunnen aangeven waarom het door u gehanteerde rentepercentage correct is. De inspecteur heeft de bewijslast als hij niet akkoord gaat.

Nalaten of schenken door iemand die in het buitenland woont aan iemand die in Nederland woont

Hoe zit dat wettelijk?

In de Successiewet 1956 (SW) is in artikel 1, lid 1 onder 1 en 2 het volgende geregeld. Krachtens de SW worden de volgende belastingen geheven:

  1. erfbelasting over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde;
  2. schenkbelasting over de waarde van al wat krachtens schenking wordt verkregen van iemand die ten tijde van de schenking in Nederland woonde.

Fictiebepaling. Deze wetteksten wekken de indruk dat de ontvanger van de erfenis of schenking geen erf- of schenkbelasting (in Nederland) hoeft te betalen, wanneer de overledene of schenker ten tijde van het overlijden of het doen van de schenking niet in Nederland woonde. Hiermee zou relatief eenvoudig erf- of schenkbelasting kunnen worden omzeild, door kort voor het overlijden of het doen van een schenking Nederland te verlaten. Om dit te voorkomen, is in artikel 3 van de SW een fictiebepaling opgenomen.

Artikel 3 van de SW (woonplaatsfictie). Deze bepaling regelt het hiernavolgende.

  • Een Nederlander die in Nederland heeft gewoond en binnen tien jaren nadat hij Nederland heeft verlaten, is overleden of een schenking heeft gedaan, wordt geacht ten tijde van zijn overlijden of van het doen van de schenking in Nederland te hebben gewoond.
  • Ieder die in Nederland heeft gewoond en binnen een jaar nadat hij Nederland heeft verlaten een schenking heeft gedaan, wordt geacht ten tijde van het doen van de schenking in Nederland te hebben gewoond.

Bepalend. Daarmee ziet het eerste lid op de Nederlander. Het hebben van de Nederlandse nationaliteit ten tijde van het overlijden of het doen van de schenking is daarvoor dus bepalend. Verder strekt de werking van de tienjaarstermijn zich uit tot de erf- en schenkbelasting. Het tweede lid geldt ook voor niet-Nederlanders. Dit lid richt zich uitsluitend op de schenkbelasting (en dus niet op de erfbelasting). Artikel 3 van de SW is een antiontgaansbepaling.

Belastingvlucht. De belangrijkste rechtvaardiging tot invoering van deze tienjaarstermijn was het tegengaan van belastingvlucht. Nu in lid 1 gekozen is voor een tienjaarstermijn, wat een lange periode is, worden ook andere Nederlanders dan enkel degenen die op zoek zijn naar belastingbesparing, geconfronteerd met de woonplaatsfictie van artikel 3 van de SW.

Wanneer heeft u Nederland verlaten?

Wie de voorgaande wetteksten heeft gelezen, ziet dat het moet gaan om het verlaten hebben van Nederland. Wanneer is daarvan sprake? Er dient sprake te zijn van emigratie. Waar iemand woonachtig is, dient op basis van de concrete omstandigheden te worden beoordeeld.

Remigratie? Het kan voorkomen dat een Nederland emigreert om vervolgens weer te remigreren naar Nederland. In dat geval geldt gewoon de regeling van artikel 1, lid 1 van de SW (zie het Wettelijk kader). Bij een eventuele volgende emigratie begint de tienjaarstermijn opnieuw te lopen.

Om de woonplaatsfictie van artikel 3 van de SW te ontlopen, moet de Nederlander minimaal tien jaar uit Nederland geëmigreerd zijn. Mocht u dus belastingvrij willen schenken, wacht dan tot dit moment is bereikt.

Drie eenvoudige manieren om erfbelasting te besparen

Met testamentaire regelingen kan eenvoudig erfbelasting worden bespaard. We behandelen drie veelvoorkomende regelingen: het opvullegaat, de oprentingsmogelijkheid en het kleinkindlegaat. Het opvullegaat en de oprentingsmogelijkheid is alleen mogelijk voor echtgenoten of geregistreerd partners met kinderen en dus niet voor alleenstaanden. Ook informeel samenwoners met kinderen kunnen hiervan gebruikmaken. Het kleinkindlegaat is ook mogelijk voor alleenstaanden.

1. Het opvullegaat

In de erfbelasting is het zo dat de langstlevende echtgenoot een grote vrijstelling heeft. Dit is een vrijstelling van circa € 800.000 (2024). Een kind heeft daarentegen maar een vrijstelling van € 25.000 (2024). De langstlevende en de kinderen zijn voor gelijke delen erfgenaam, hoewel de kinderen hun erfdeel krijgen in de vorm van een geldvordering. Met het afvullegaat kan de langstlevende de erfdelen van de kinderen verkleinen en zijn eigen deel vergroten. Zo kan de vrijstelling van de langstlevende optimaal worden benut. Vaak kan hierdoor heffing van erfbelasting na het overlijden van de eerste echtgenoot of partner worden voorkomen. Let op.  Het opvullegaat is geen wettelijk (erf)recht. Deze moet dus in het testament van de overledene staan om er gebruik van te kunnen maken. In de aangifte erfbelasting, dus in de regel binnen acht maanden na overlijden, geeft de langstlevende aan in hoeverre hij het opvullegaat aanvaardt. Ook gedeeltelijke aanvaarding van het opvullegaat is mogelijk, bijv. om ook de oprentingsmogelijkheid te benutten.

2. De oprentingsmogelijkheid

De geldvorderingen die de kinderen na het overlijden van de eerste echtgenoot krijgen, zijn renteloos. Dat betekent dat de waarde van de geldvorderingen door tijdsverloop niet groter worden, maar (nominaal) hetzelfde bedrag blijven. Na het overlijden van de eerste echtgenoot, kan de langstlevende met de kinderen overeenkomen dat de geldvorderingen rentedragend worden. Tip.  Hier is geen testament voor nodig, dit is een wettelijke mogelijkheid. Door gebruik te maken van de oprentingsmogelijkheid kan er erfbelasting worden bespaard voor de situatie dat de langstlevende overlijdt. De geldvorderingen worden daardoor groter. Dit eet de nalatenschap van de langstlevende op. Het is wel van belang dat van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt binnen de aangiftetermijn na overlijden eerste partner.

3. Het kleinkindlegaat

In de erfbelasting hebben kleinkinderen dezelfde vrijstelling als kinderen (€ 25.000). In veel gevallen wordt het kleinkindlegaat alleen opgenomen voor het overlijden van de langstlevende. Tip.  Door het meenemen van de kleinkinderen kunnen er meer vrijstellingen worden benut. Gevolg daarvan is uiteraard wel dat de kinderen daardoor minder zullen erven. In de regel: elke euro die naar het kleinkind gaat, bespaart € 0,10 aan erfbelasting. Massa is dus kassa. Bij grotere vermogens kan het nog lucratiever zijn om aan de kleinkinderen na te laten. Als de kinderen namelijk meer dan € 175.000 per kind erven (vrijstelling en eerste tariefschrijf), wordt het meerdere belast tegen 20%. In dat geval kan er zelfs 20% erfbelasting worden bespaard door aan de kleinkinderen na te laten. In dat geval zal – ook afhankelijk van de liquiditeitspositie – er wellicht voor worden gekozen om de kleinkinderen al een geldbedrag na te laten na het overlijden van de eerste echtgenoot. Hoe meer kleinkinderen er zijn, hoe meer er belastingvrij nagelaten kan worden. Net als voor het opvullegaat geldt dat de kleinkinderen niet automatisch erven. Wilt u hiervan gebruikmaken, neem de kleinkinderen dan mee in het testament.

Benut de mogelijkheden om testamentair erfbelasting te besparen. Leg de drie mogelijkheden voor aan uw adviseur of notaris en vraag welke in uw situatie gunstig uitpakt.

Hoeveel bijtelling werknemer bij rijden in meerdere auto’s?

Dat de arbeidsmarkt krap is, is meer dan bekend. Werkgevers doen er dan ook alles aan om goed en gemotiveerd personeel in dienst te krijgen en te houden. Daarbij is soms één auto van de zaak niet meer voldoende en krijgt een werknemer zelfs de beschikking over meerdere auto’s van de zaak. Maar wat zijn dan de regels inzake het aantal bijtellingen (loonheffing) en wat zijn de uitzonderingen?

Bijtelling auto van de zaak

De bijtelling voor een auto van de zaak is afhankelijk van de vraag wanneer de auto voor het eerst is toegelaten op de weg. De bijtelling is een percentage van de catalogusprijs, dus de nieuwprijs van de auto. Dat percentage geldt voor vijf jaar, daarna geldt het dan van kracht zijnde percentage. Voor 2024 geldt een percentage van 22% voor auto’s die CO2 uitstoten. Voor 100% elektrische auto’s geldt een percentage van 16% over de eerste € 30.000 van de cataloguswaarde. Over het meerdere van de cataloguswaarde geldt het gewone percentage van 22%. Voor auto’s op zonnecellen of op waterstof geldt een percentage van 16% over de gehele cataloguswaarde. De bijtelling is niet van toepassing als met de auto in een jaar niet meer dan 500 kilometer privé wordt gereden.

Meerdere auto’s

Als aan een werknemer meer dan één auto ter beschikking is gesteld, geldt in een aantal situaties dat niet voor iedere auto een bijtelling van toepassing is. Het aantal bijtellingen hangt dan af van de gezinssituatie van de werknemer en hoeveel personen er in het gezin van de werknemer over een rijbewijs beschikken.

Alleenstaande werknemer. Voor alleenstaande werknemers geldt dat er maar voor één auto een bijtelling hoeft te worden aangegeven als er meerdere auto’s ter beschikking worden gesteld. Hetzelfde geldt voor een werknemer met een gezin waarin maar één persoon een rijbewijs bezit.

Meerdere rijbewijzen. Zijn er in het gezin van de werknemer meerdere personen met een rijbewijs, dan is het uitgangspunt dat er voor ieder rijbewijs een bijtelling plaatsvindt. Tip.  Hierop mag echter een correctie worden aangebracht als er in het gezin ook auto’s aanwezig zijn die net zo geschikt of zelfs meer geschikt zijn voor privégebruik. Het aantal bijtellingen mag met het aantal auto’s worden verminderd die net zo geschikt of beter geschikt zijn voor privégebruik. Het aantal bijtellingen kan natuurlijk niet meer zijn dan het aantal ter beschikking gestelde auto’s.

Voorbeeld.Een werkgever heeft aan zijn werknemer drie auto’s ter beschikking gesteld. Met alle drie de auto’s wordt in het jaar meer dan 500 kilometer privé gereden. In het gezin van de werknemer zijn twee personen met een rijbewijs. Ook is er één auto die minstens net zo geschikt is voor privégebruik als de auto van de zaak.

Uitwerking. Er zijn twee rijbewijzen in het gezin aanwezig, maar ook één auto die minstens zo geschikt is voor privégebruik. Daarom wordt het aantal bijtellingen beperkt tot één.

Auto’s met hoogste bijtelling

De auto of auto’s waarvoor de bijtelling of bijtellingen moeten worden aangegeven, zijn de auto’s met de hoogste bijtelling. Dit zijn dus niet automatisch de auto’s met de hoogste cataloguswaarde, omdat voor auto’s zonder CO2 -uitstoot bij een hogere cataloguswaarde toch een lagere bijtelling kan resulteren.

Inspecteur kan afwijken. Van de hiervoor genoemde regeling kan de inspecteur afwijken als hij hiervoor gegronde redenen heeft, bijv. als hij bij een controle merkt dat gelet op het aantal privékilometers een hoger aantal bijtellingen toch op zijn plaats is. De inspecteur zal dan wel moeten aangeven waarop hij zijn mening baseert dat het aantal bijtellingen hoger komt te liggen dan op grond van de regeling zou moeten zijn. In situaties waar het bijv. gaat om een dga, is afwijken van de regeling eerder te verdedigen, omdat een dga in de regel zelf over zijn beloningsvormen kan beslissen. Maar goed, u bent geen dga. Wilt u vooraf zekerheid over het aantal bijtellingen, dan kunt u met uw inspecteur via vooroverleg vooraf proberen tot een akkoord te komen. Valt dit minder gunstig voor u uit dan u redelijk acht, dan kunt u uw zaak uiteraard altijd nog aan de rechter voorleggen als de inspecteur uw aangifte op dit punt corrigeert.

Controle. In het over de regeling gepubliceerde standpunt wordt niet ingegaan op de controle van deze regeling. Houd er echter rekening mee dat de inspecteur bevoegd is om op alle mogelijke manieren aan te tonen dat een hoger aantal bijtellingen op zijn plaats is, bijv. als het gaat om de samenstelling van en het aantal rijbewijzen in het gezin, maar ook om de vraag of een auto minstens zo geschikt is voor privégebruik. Hoe dit aangetoond moet worden, is nergens vastgelegd, dus dit kan best tot discussie leiden.

Wat kunt u hiermee?

Wilt u aan een of meer werknemers meerdere auto’s ter beschikking stellen, houd dan rekening met de hiervoor genoemde regeling en breng uw werknemer ervan op de hoogte. Het getuigt van goed werkgeverschap als u hem wijst op de voor- en nadelen. Zo is het bijv. voor hem best van belang te weten wat de fiscale gevolgen kunnen zijn als een van de gezinsleden het huis verlaat of als iemand uit het gezin een rijbewijs gaat behalen. Het kan zomaar een extra bijtelling schelen, met alle financiële gevolgen voor de werknemer van dien.

Wijs uw werknemer op de fiscale regels als u hem of haar meer dan één auto ter beschikking stelt. Een verandering binnen het gezin kan leiden tot een wijziging van het aantal bijtellingen, met grote financiële gevolgen.

Ook aftrek alimentatie bij ‘gescheiden’ samenwonen?

Van alle huwelijken eindigt zo’n 40% vroegtijdig door echtscheiding. Alimentatie is dan ook een belangrijke aftrekpost. Daarvoor gelden wel enkele voorwaarden. Onlangs kwam voor de rechter de vraag aan de orde of alimentatie ook aftrekbaar is als de gescheiden echtelieden toch nog, of weer, samenwonen (ECLI:NL:RBNHO:2024:7396) . Wat besliste de rechter en wat kunt u hiermee?

Alimentatie aftrekbaar en belast

Partneralimentatie is bij de betaler ervan aftrekbaar. Bij de ontvanger ervan is de alimentatie belast. Dat betekent echter geen lood om oud ijzer, want het inkomen van de verkrijger van de alimentatie is vaak lager dan dat van degene die de alimentatie betaalt en dus kan er sprake zijn van een tariefsvoordeel. Dit ondanks het feit dat alimentatie aftrekbaar is tegen maximaal het tarief van de eerste schijf in box 1 van 36,97%. Alimentatie die betaald wordt voor het onderhoud van de kinderen, is overigens niet aftrekbaar en bij de ontvanger ook niet belast.

Voorwaarden. De aftrek van partneralimentatie is gekoppeld aan een aantal voorwaarden. Zo is onder meer bepaald dat de gescheiden partners niet mogen samenwonen als ze daardoor een gemeenschappelijke huishouding hebben. In de hiervoor genoemde rechtszaak diende antwoord gegeven te worden op de vraag wanneer hiervan precies sprake is. Dit blijkt afhankelijk te zijn van de feiten en omstandigheden, zo bleek.

Wanneer gemeenschappelijke huishouding? In de betreffende zaak woonde een echtpaar samen in een eengezinswoning met drie kinderen. Het huwelijk was slecht en de echtelieden besloten op een gegeven moment te gaan scheiden. Daarop vertrok de vrouw met de drie kinderen naar het buitenland, terwijl de man alleen in de woning achterbleef. De politieke situatie in het land waarnaar de vrouw vertrok, was echter onstabiel, zodat de vrouw besloot weer naar Nederland terug te keren. Bij terugkomst was voor haar en de kinderen echter geen passende woonruimte aanwezig, waarop de ex-echtelieden besloten dat de vrouw met de kinderen weer bij haar man introk in de woning. De vraag was of dit automatisch betekende dat er ook weer sprake was van een gemeenschappelijke huishouding.

Mishandeling en bedreiging. Voor de rechter bleek dat er geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. Zo woonde de vrouw met de kinderen gescheiden van haar ex die apart op de zolder van de woning verbleef en hier ook zijn eigen maaltijden bereidde. De man bemoeide zich ook niet meer met de opvoeding van de kinderen. De situatie werd zelfs dermate vervelend dat de vrouw aangifte deed van mishandeling en bedreiging door haar ex en bij de rechter vorderde dat hij de woning zou verlaten. De rechter besliste echter dat er van een gemeenschappelijke huishouding geen sprake was en dat juist de vrouw de woning moest verlaten.

Alimentatie was toch aftrekbaar

Op grond hiervan besliste ook de fiscale rechter dat er weliswaar was samengewoond, maar dat er van een gemeenschappelijke huishouding geen sprake was geweest. De betaalde partneralimentatie was dan ook aftrekbaar. Houd in de gaten dat u in soortgelijke situaties zult moeten aantonen dat er geen sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Anderzijds is het ook niet zo dat hier automatisch sprake van is als er wordt samengewoond. De feiten en omstandigheden zijn dus beslissend.

Bent u gescheiden maar woont u wel met uw ex samen, dan kunt u betaalde alimentatie alleen aftrekken als er geen sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. De bewijslast hiervoor ligt bij u. De feiten en omstandigheden zijn dan maatgevend.

Margeregeling btw bij verkoop gebruikte goederen?

Margeregeling verplicht?

U bent niet verplicht om de margeregeling toe te passen. Zo mag u bij iedere verkoop ervoor kiezen om niet de margeregeling toe te passen, maar de gewone btw-regeling. Onder margegoederen worden verstaan gebruikte roerende goederen die u heeft ingekocht zonder btw. Daarnaast kunnen, onder bepaalde voorwaarden, ook kunst, antiek en verzamelobjecten als margegoederen worden beschouwd. In dit artikel hebben we het alleen over gebruikte goederen.

Gebruikte roerende goederen. Gebruikte roerende goederen zijn alle goederen die al dan niet na reparatie opnieuw gebruikt kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn tweedehands voertuigen, meubels, kleding, boeken en elektronica. Tip.  Ook ongebruikte goederen die u van een particulier koopt, worden aangemerkt als gebruikte goederen, alsmede goederen die zelf zijn vervaardigd, geweekt of gefokt. Om van de margeregeling gebruik te kunnen maken, geldt de voorwaarde dat u de goederen moet inkopen bij iemand die bij de aankoop, vervaardiging, kweek of van de goederen de btw niet als voorbelasting heeft kunnen aftrekken.

Wanneer mag u de margeregeling toepassen?  Om de margeregeling toe te kunnen passen, moet u aan een aantal voorwaarden voldoen.

  • U bent een handelaar van wie de activiteiten geheel of deels bestaan uit het verkopen van gebruikte roerende goederen.
  • U heeft de goederen die u verkoopt binnen de EU ingekocht bij een:
  • niet-ondernemer, zoals een particulier, overheid of rechtspersoon die geen ondernemer is;
  • ondernemer die de goederen in zijn bedrijf uitsluitend heeft gebruikt voor vrijgestelde prestaties of voor andere prestaties waarvoor hij geen voorbelasting kon aftrekken;
  • ondernemer die de goederen in zijn bedrijf heeft gebruikt als bedrijfsmiddel en die gebruikmaakt van de kleineondernemersregeling (KOR). Onder bedrijfsmiddelen worden verstaan goederen die niet voor de verkoop bestemd waren. Bedrijfsmiddelen zijn goederen waarop men kan afschrijven;
  • handelaar die zelf de margeregeling heeft toegepast.

Factuureisen margeregeling. Als u de margeregeling toepast, mag u op de factuur geen btw vermelden. U moet wel op de factuur vermelden dat u gebruikte goederen levert onder de margeregeling. U vermeldt dan op de factuur: Bijzondere regeling – gebruikte goederen. Voor de rest moet uw factuur voldoen aan de normale factuureisen.

Inkoopverklaring. Bedraagt de betaling aan de leverancier (particulier of daarmee gelijk te stellen leverancier) van de goederen € 500 of meer, dan moet u een inkoopverklaring opstellen. In deze verklaring moet staan:

  • de datum van levering;
  • de naam en adres van uw bedrijf en de naam en adres van uw leverancier;
  • een duidelijke omschrijving van de goederen en de hoeveelheid van de geleverde goederen;
  • bij de inkoop van een motorrijtuig: het kenteken;
  • het bedrag dat u aan de leverancier voor de levering heeft voldaan of moet voldoen;
  • een verklaring van uw leverancier dat hij voor de goederen geen voorbelasting in aftrek heeft genomen. Let op.  Als u een gebruikt bedrijfsmiddel koopt van een leverancier die de KOR toepast, maakt het niets uit of deze leverancier voor dit bedrijfsmiddel eerder (voordat hij gebruikmaakte van de KOR) de voorbelasting in aftrek heeft genomen. De leverancier dient wel te verklaren dat hij de KOR toepast.

Aan leverancier geven. De inkoopverklaring geeft u aan uw leverancier die deze vervolgens moet ondertekenen. U moet een kopie van de ondertekende verklaring in uw administratie bewaren. Tip.  U hoeft geen inkoopverklaring op te stellen als de betaling aan de desbetreffende leverancier minder bedraagt dan € 500.

Winstmarge. Bij de margeregeling berekent u de btw over de winstmarge.

Voorbeeld.U bent een handelaar en koopt voor € 300 een gebruikte kast van een particulier. Op de verkoop wilt u € 200 winst maken. U berekent de verkoopprijs als volgt :

 

Inkoopprijs kast
€ 300
Winstmarge (excl. btw)
€ 200
21% over de winstmarge: 21/100 x € 200
€  42
Verkoopprijs van de kast (€ 300 + € 200 + € 42)
€ 542

Negatieve winstmarge? Over negatieve winstmarges hoeft u geen btw af te dragen. U kunt ook geen btw terugkrijgen bij negatieve winstmarges.

Repareren van margegoederen

Repareert u margegoederen voordat u deze gaat verkopen, dan mag u voor de bepaling van de winstmarge de inkoopprijs niet verhogen met de kosten van de reparatie. In uw btw-aangifte mag u wel de btw van de kosten van de reparatie in aftrek nemen als voorbelasting.

Voorbeeld.U koopt een gebruikte kast voor € 300. U voorziet deze kast van nieuwe planken en verkoopt de kast vervolgens voor € 500. Voor de nieuwe planken heeft u € 50 betaald. U berekent de btw als volgt:

 

Verkoopprijs kast
€ 500
Inkoopprijs kast
€ 300
Winstmarge inclusief btw
€ 200
Af te dragen btw over marge 21/121 x € 200
€  34,71

Wel aftrek btw. De btw die u heeft betaald over de planken (21/121 x € 50 = € 8,68), mag u als voorbelasting in aftrek nemen in uw btw-aangifte.

Administratief vastleggen. De in- en verkoop van margegoederen moet u vastleggen in uw administratie. Hiervoor zijn twee methodes.

  1. De individuele methode. U berekent de btw per afzonderlijk goed en registreert de in- en verkoop per stuk. U mag negatieve winstmarges niet verrekenen met positieve winstmarges.
  2. De globalisatiemethode. U berekent de btw over de totale winstmarge van alle goederen samen binnen een aangiftetijdvak. U mag negatieve winstmarges verrekenen met positieve winstmarges.

Welke methode gebruiken?

De globalisatiemethode is verplicht als u handelt in de volgende goederen:

  • vervoermiddelen, zoals auto’s, motoren, fietsen, bromfietsen en caravans;
  • kleding;
  • meubels;
  • boeken en tijdschriften;
  • foto-, film- en videoapparatuur;
  • videobanden, dvd’s, muziekcassettes, cd’s, lp’s, etc.;
  • muziekinstrumenten;
  • huishoudelijke apparaten;
  • elektrische apparaten;
  • huisdieren;
  • kunst, antiek en verzamelobjecten.

Ook onderdelen. De globalisatiemethode past u ook toe voor gebruikte onderdelen, toebehoren en benodigdheden van de hiervoor genoemde goederen.

Scheiden van andere inkopen. In uw administratie moet u de in- en verkopen van margegoederen gescheiden houden van andere goederen die u heeft ingekocht. Ook moet u de goederen met 9 en 21% btw gescheiden houden. Let op.  Voor de individuele methode geldt als extra eis dat u de in- en verkopen gescheiden moet administreren. Zo moet de winstmarge per margegoed (individuele methode) of per aangiftetijdvak (globalisatiemethode) administratief eenvoudig af te lezen zijn.

Andere goederen? Als u in andere goederen handelt als de hiervoor genoemde goederen moet u de individuele methode toepassen. De inspecteur kan bij beschikking toestemming verlenen om de globalisatiemethode toe te passen. Hiervoor moet u bij de Belastingdienst een schriftelijk verzoek indienen waarin staat waarom het voor u bezwaarlijk is om de individuele methode te gebruiken.

Bij de margeregeling berekent u de btw over de winstmarge. De in- en verkoop van margegoederen moet u vastleggen in uw administratie en gescheiden houden van uw gangbare inkopen en verkopen.

MKB-winstvrijstelling 2025 daalt

MKB-winstvrijstelling 2024. Als ondernemer voor de inkomstenbelasting kunt u profiteren van de MKB-winstvrijstelling. In 2024 bedraagt deze vrijstelling nog 13,31% van uw winst uit onderneming na aftrek van de ondernemersaftrek, zoals de zelfstandigenaftrek en startersaftrek. Het belastingvoordeel van de MKB-winstvrijstelling is echter beperkt. Zo wordt het voordeel in 2024 berekend met een tarief van maximaal 36,97%. Let op.  Lijdt u verlies, dan verkleint de MKB-vrijstelling uw verlies. In dat geval is de MKB-vrijstelling nadelig voor u.

Kosten doorschuiven? Naast bijv. de verlaging van de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek in 2025, wijzigt er nog een aantal zaken. Zo is er bijv. ook een derde belastingschijf op komst. Hierdoor wordt het eerste deel van uw inkomen in 2025 (tot en met € 38.441) belast met 35,82%. Omdat de vraag rijst of het zin heeft om bepaalde kosten uit te stellen naar 2025, hebben wij dit in het hiernavolgende voorbeeld uiteengezet. Hier zijn we uitgegaan van een gelijke winst over de jaren 2024 en 2025 (op basis van de voorlopige cijfers) en hebben we de situatie geschetst van het niet doorschuiven van kosten en het wel doorschuiven van € 1.000 kosten naar 2025.

 

Niet doorschuiven
Wel doorschuiven
2024
2025
2024
2025
Winst uit onderneming
€ 50.000
€ 50.000
€ 51.000
€ 49.000
Zelfstandigenaftrek
-/- € 3.750
-/- € 2.470
€ 3.750
€ 2.470
€ 46.250
€ 47.530
€ 47.250
€ 46.530
MKB-winstvrijstelling
-/- € 6.156
-/- € 6.036
-/- € 6.289
-/- € 5.909
Belastbare winst
€ 41.094
€ 41.494
€ 40.961
€ 40.621
Belasting incl. Zvw:
Belasting box 1
€ 14.822
€ 14.913
€ 15.143
€ 14.585
Bijdrage Zvw
€ 2.133
€ 2.182
€ 2.179
€ 2.136
Algemene heffingskorting
-/- € 2.349
-/- € 2.239
-/- € 2.292
-/- € 2.294
Arbeidskorting
-/- € 4.878
-/- € 5.148
-/- € 4.813
-/- € 5.213
Totaal
€ 9.728
€ 9.708
€ 10.217
€ 9.214

Gering voordeel. Bij niet doorschuiven is het totale belastingbedrag incl. Zvw in 2024 en 2025 € 9.728 + € 9.708 = € 19.436. Bij wel doorschuiven is dit in 2024 en 2025 € 10.217 + € 9.214 = € 19.431. Dit resulteert slechts in een verschil van € 5. Het doorschuiven van kosten naar 2025 verhoogt de winst van 2024, waardoor het totale nettobelastingvoordeel wordt geminimaliseerd.

De MKB-winstvrijstelling daalt van 13,31 naar 12,7%. Kosten doorschuiven naar 2025 kan vaak slechts een gering voordeel opleveren. Weeg uw belang dus goed af.

Telt scholing mee voor urencriterium, wat vindt de rechter?

Bijblijven op vakgebied?Ondernemers doen er vaak van alles aan om bij te blijven op hun vakgebied via opleidingen en cursussen. Zo ontkomt bijv. uw accountant of belastingadviseur er niet aan om bij te blijven op fiscaal gebied. Daarbij is van belang te weten of de uren die hieraan besteed worden, meetellen voor het urencriterium.

Urencriterium, hoe zat dat ook alweer?

Het urencriterium houdt kort gezegd in dat u als ondernemer in het jaar minstens 1.225 uren in uw bedrijf werkzaam bent. Ook moet u minstens de helft van uw werkzame tijd aan uw onderneming besteden. Deze laatste eis geldt alleen niet voor starters. U bent starter als u in één van de vijf voorgaande jaren geen ondernemer was.

Belang urencriterium.Ondernemers waarvan de winst belast wordt met inkomstenbelasting kunnen recht hebben op tal van fiscale faciliteiten. De belangrijkste zijn de zelfstandigenaftrek, de extra aftrek voor starters, de meewerkaftrek en de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk. Voor genoemde faciliteiten geldt dat u moet voldoen aan het urencriterium. Voor de MKB-winstvrijstelling geldt deze eis niet. Alleen de zelfstandigenaftrek en de extra aftrek voor starters leveren in 2024 samen al een aftrek op van ruim € 5.800. Het belang van het urencriterium is dus groot.

Scholingsuren?Onlangs kwam voor Hof ‘s-Hertogenbosch(ECLI:NL:GHSHE:2024:2008)de vraag aan de orde of ook scholingsuren meetellen voor het urencriterium. De vraag was relevant omdat de betreffende belastingplichtige 1233,5 uur in haar bedrijf had gewerkt. Daarvan zijn 905 uren besteed aan het volgen van een tweetal opleidingen. Zouden deze uren niet meetellen voor het urencriterium, dan zou de ondernemer geen recht hebben op de zelfstandigenaftrek en de extra startersaftrek. Zij bezat de nodige kennis als pedicure en besloot daarom een opleiding te volgen als VoetreflexPlus-therapeut. Ook had ze een opleiding medische basiskennis gevolgd.

Nieuwe kennis of niet?Het hof diende te beslissen of de bestede uren aan de genoemde opleidingen mee dienden te tellen voor het urencriterium. Volgens de rechter niet. Beslissend hiervoor was het feit dat beide opleidingen voor de ondernemer leidden tot het vergaren van nieuwe kennis. Anders dan opleidingen die bedoeld zijn om de bestaande vakkennis op peil te houden, tellen dergelijke studie-uren niet mee voor het urencriterium. Er bestond dus geen recht op de zelfstandigenaftrek en de aanvullende startersaftrek.

Wat kunt u hiermee?

Uit de uitspraak blijkt dat het van belang is dat uren die gericht zijn op het vergaren van nieuwe kennis, niet meetellen voor het urencriterium. Zijn ze bedoeld om bestaande kennis op peil te houden, dan tellen ze wel mee. Daarbij is dit echter niet altijd voor iedere cursus of opleiding even duidelijk. Houd dit in uw achterhoofd als u aan een nieuwe cursus of opleiding begint en probeer zo goed mogelijk te beargumenteren of, en zo ja voor welk deel een opleiding of cursus bijdraagt aan het op peil houden van uw bestaande kennis. Overleg zo nodig bij twijfel met uw inspecteur, want als u net zoals in deze zaak er achteraf pas achter komt dat u daardoor niet aan het urencriterium voldoet, kan dat u zomaar enkele duizenden euro’s aan extra te betalen belasting schelen.

Studie-uren tellen ook mee voor het urencriterium, als u maar aannemelijk kunt maken dat de gevolgde opleiding of cursus bijdraagt aan het op peil houden van uw bestaande kennis. Overleg bij twijfel met uw adviseur of stem een en ander vooraf af met uw inspecteur als de belangen erg groot zijn.

Startersvrijstelling bij koop huis zonder makelaar?

Startersvrijstelling

Koopt u een huis en bent u ten tijde van de aankoop minimaal 18 jaar en nog geen 35 jaar oud, dan kunt u, als u aan de voorwaarden voldoet, in aanmerking komen voor de startersvrijstelling. U hoeft dan geen overdrachtsbelasting te betalen.

Wat zijn de voorwaarden?De voorwaarden zijn:

  • u gaat de woning voor langere tijd zelf bewonen;
  • op het moment van ondertekening van de notariële leveringsakte bij de notaris bent u minimaal 18 jaar oud en jonger dan 35 jaar;
  • op het moment dat u de woning koopt, mag de waarde van de woning inclusief eventuele aanhorigheden, zoals tuin, garage of schuur in het economisch verkeer niet hoger zijn dan € 510.000 (2024).Let op. Staat de woning op erfpachtgrond, dan telt ook de waarde van de gekapitaliseerde canon mee voor de waarde van de woning;
  • u mag de startersvrijstelling voor overdrachtsbelasting niet eerder gebruikt hebben. U kunt namelijk slechts één keer gebruikmaken van deze vrijstelling.

Partners.Koopt u de woning tezamen met iemand anders, zoals uw partner, dan kunt u beiden in aanmerking komen voor de startersvrijstelling als u beiden aan de voorwaarden voldoet. Voldoet slechts één van u aan de voorwaarden, dan wordt de vrijstelling berekend over het deel van de woning dat toebehoort aan degene die voldoet aan de voorwaarden.

Rechtszaak over waarde koophuis

Onlangs moest de rechter zich nog buigen over het feit of de koopsom of de taxatiewaarde van een woning moet worden aangemerkt als economische waarde(ECLI:NL:GHDHA:2024:1434). Wat speelde er?

Fiscus ligt dwars.In 2022 koopt een stel een woning van een kennis van de oom van de vrouw van het stel voor een bedrag van € 395.000. In verband met de financiering wordt de woning getaxeerd. De marktwaarde van de woning bedraagt volgens het taxatierapport € 430.000. Het stel maakt bezwaar tegen de op aangifte voldane overdrachtsbelasting van € 8.600 (2% van € 430.000). Zij beroepen zich daarbij op de startersvrijstelling(art. 15 lid 1 onderdeel p WBRV). Het bezwaar wordt door de inspecteur afgewezen, omdat de waarde van de woning meer bedraagt dan € 400.000 (grens voor de startersvrijstelling 2022).

De zaak komt voor de rechter.De inspecteur haalt aan dat de woning niet door tussenkomst van een makelaar openbaar is aangeboden en dus niet op de meest geschikte manier na de beste voorbereiding is verkocht aan de hoogste bieder. Rechtbank Den Haag deelt de mening van de inspecteur dat de koopsom van de woning niet kan worden aangemerkt als de waarde in het economisch verkeer. Volgens de rechtbank dient er dan ook uitgegaan te worden van de getaxeerde marktwaarde van € 430.000.

Hoger beroep.Het stel laat het er niet bij zitten en gaat in hoger beroep. Hof Den Haag oordeelt dat de economische waarde van de woning gelijk is aan de koopsom van € 350.000 en dat de startersvrijstelling van toepassing is. Het is immers niet aannemelijk dat een kennis van de oom van de vrouw het stel zomaar een voordeel gunt van € 35.000. Dat de woning niet door tussenkomst van een makelaar is verkocht, doet hier niets aan af. Volgens het hof is er dan ook sprake van een transactie tussen onafhankelijke partijen.

In deze zaak is de grens voor de startersvrijstelling niet overschreden. Dat de woning niet door tussenkomst van een makelaar is verkocht, doet hier niets aan af. Volgens het hof is er dan ook gewoon sprake van een transactie tussen onafhankelijke partijen.

Wat is het afkoopmoment van uw lijfrente?

Pensioenbreuk opgelopen, lijfrente?

Wie af en toe wisselt van werkgever, kan te maken krijgen met een pensioenbreuk. Zonder reparatie ervan ontstaat er vaak een pensioen dat te mager is om van rond te komen. Dit kan voorkomen worden door de aankoop van een lijfrente. Omdat zelfstandig ondernemers voor hun eigen pensioen moeten zorgen, kiezen zij vaak ook voor een lijfrente als aanvulling op hun AOW. Bij een onvoldoende pensioen zijn de betaalde lijfrentepremies in beginsel aftrekbaar. Daaraan zijn wel voorwaarden verbonden. Over één ervan bleek een verschil van inzicht tussen de Belastingdienst en Rechtbank Gelderland(ECLI:NL:RBGEL:2023:4759).

Revisierente.Als een lijfrente tot uitkering komt, betaalt u hierover belasting. Uw verzekeraar houdt hier al rekening mee en keert u alleen het nettobedrag uit. Koopt u een lijfrente voortijdig af, dan betaalt u over de afkoopsom belasting. Daarnaast betaalt u ook zogenaamde ‘revisierente’. Dit omdat u de lijfrente niet heeft gebruikt waarvoor deze bedoeld is. De hoogte van de revisierente hangt van een aantal factoren af en bedraagt maximaal 20%. Moet u revisierente betalen, dan kunt u zomaar bijna 70% van uw uitkering kwijt zijn aan belastingen.

Niet bij arbeidsongeschiktheid.Als u arbeidsongeschikt raakt, krijgt u vaak te maken met een verlies van inkomen. Daarom is bepaald dat u bij arbeidsongeschiktheid onder voorwaarden een lijfrente af mag kopen zonder dat u revisierente hoeft te betalen. Voor 2024 mag de uitkering dan niet meer zijn dan € 50.063 of een hoger bedrag, maar niet hoger dan uw gemiddelde inkomen van de voorgaande twee jaren. In dat geval geldt voor 2023 een maximuminkomen van € 137.800 en voor 2022 een maximuminkomen van € 128.810. Bij een hoger afkoopbedrag betaalt u alleen revisierente over het meerdere.

Bewijs arbeidsongeschiktheid.U moet bij afkoop wel bewijzen dat u arbeidsongeschikt bent. Dit kan door middel van een verklaring van een arts waaruit blijkt dat u de komende twaalf maanden uw hoofdberoep niet kunt uitoefenen. In de praktijk blijken artsen niet altijd bereid een dergelijke verklaring af te geven. Daarom kunt u ook een bewijs sturen van een uitkeringsinstantie of verzekeraar dat u wegens arbeidsongeschiktheid een uitkering krijgt of gaat ontvangen.

Nog geen recht op AOW

U kunt een lijfrente zonder revisierente alleen afkopen als u arbeidsongeschikt bent en de AOW-gerechtigde leeftijd op het moment van afkoop nog niet heeft bereikt. Onlangs speelde een zaak voor Rechtbank Gelderland, waarbij de vraag centraal stond wat onder het moment van afkoop moet worden verstaan. In deze zaak had een vrouw haar lijfrente afgekocht, omdat ze vanwege kanker haar baan had verloren en daarom haar hypotheek moest oversluiten. De afkoopsom van de lijfrente werd in januari 2019 uitbetaald, terwijl de vrouw in december 2018 de AOW-gerechtigde leeftijd had bereikt. Daarmee was volgens de inspecteur niet voldaan aan de voorwaarde dat de lijfrente voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd moet zijn afgekocht. Het gevolg was dus de revisierente.

Rechtbank tikt fiscus op de vingers.De rechtbank ging hier echter niet in mee. Uit de feiten bleek dat de vrouw al in 2017 het verzoek tot afkoop aan haar verzekeraar had gedaan. De verzekeraar had haar verzoek pas eerst na diverse medische keuringen ingewilligd en de afkoopsom ruim een jaar later pas uitbetaald. De rechtbank vond dat deze vertraging niet tot het heffen van revisierente diende te leiden. De rechtbank baseerde dit onder meer op de wetsgeschiedenis. Er was volgens de rechtbank dan ook aan de voorwaarde voldaan dat de lijfrente voor de AOW-gerechtigde leeftijd was afgekocht en deze schrapte de revisierente.

Kennisgroep denkt er anders over

Onlangs heeft de Belastingdienst over dit onderwerp een standpunt van een Kennisgroep gepubliceerd(KG:070:2024:2). Dit standpunt staat haaks op de beslissing van de rechtbank en geeft aan dat in een soortgelijk geval het moment van uitbetalen van de afkoopsom bepalend is. Dit standpunt wordt verdedigd door te stellen dat een uitkerende instantie het verzoek tot afkoop eerst moet kunnen beoordelen om tot afkoop over te kunnen gaan. Ook zouden vooraf medische waarborgen gevraagd moeten worden. Het is zeer te betwijfelen of dit juist is. Als u een lijfrente wilt afkopen, is dit uw zaak en dient de verzekeraar dit uit te voeren. Kunt u achteraf niet aantonen dat u arbeidsongeschikt bent, dan is dit ook uw zaak en betaalt u dus revisierente. Als het standpunt van de Kennisgroep gevolgd zou moeten worden, bent u van de nukken van uw verzekeraar afhankelijk wanneer u uw afkoopsom ontvangt en of dit al dan niet nog voor uw AOW-gerechtigde leeftijd is.

Wat kunt u hiermee?

Komt of verkeert u in een soortgelijke situatie, dan is een gang naar de rechter wellicht nodig. De Belastingdienst houdt waarschijnlijk vast aan het standpunt van de Kennisgroep, maar dat is nu eenmaal niet in overeenstemming met dat van de rechter. Daarbij komt dat een standpunt van de Kennisgroep slechts een standpunt van de fiscus is. U kunt dit dus altijd bij de rechter aanvechten en in soortgelijke zaken is dat zeker aan te bevelen. De fiscus had er bovendien beter aan gedaan gewoon in hoger beroep te gaan, zodat zekerheid was verkregen over de te volgen weg.

De fiscus vindt dat bij afkoop van een lijfrente het afkoopmoment het moment van uitbetalen is. Probeer er in soortgelijke situaties voor te zorgen dat dit moment ligt voor het bereiken van uw AOW-gerechtigde leeftijd. Lukt dat niet, stap dan naar de rechter als u toch revisierente moet betalen.

Wilhelminalaan 1, 1441 EK Purmerend
Tel: 0299-767002 / E-mail: info@partnersinadministraties.nl