Vermogenstoets onevenredig zwaar voor huurtoeslag?
Als u veel huur betaalt in relatie tot uw inkomen, kunt u recht hebben op huurtoeslag. Daarvoor gelden wel de nodige voorwaarden. Een belangrijke is dat u over niet te veel vermogen mag beschikken. Onlangs kwam een zaak voor de rechter (ECLI:NL:RVS:2025:1943) waarbij huurtoeslag terugbetaald moest worden, terwijl dit onevenredig zwaar uitpakte voor de ontvanger van de huurtoeslag. Wat speelde er?
Voorwaarden huurtoeslag
Of u in aanmerking komt voor huurtoeslag, hangt onder meer af van uw inkomen. Hoe hoog uw inkomen mag zijn, hangt af van uw huur, uw leeftijd en de samenstelling van uw huishouden. Ook mag uw huur in 2025 niet hoger zijn dan € 900,07. Als alle bewoners jonger zijn dan 23 jaar, geldt er een maximale huur van € 477,20, behalve als de huurder een inwonend kind heeft. In dat geval is de maximale huurgrens wel € 900,07. Verder is bepaald dat u niet meer dan € 37.395 aan vermogen mag hebben, partners het dubbele (€ 74.790).
Vermogen te hoog? Is uw vermogen hoger dan genoemde maxima, dan heeft u in beginsel geen recht op de huurtoeslag. De wetgever is van mening dat u dan de hoge huur zelf moet kunnen betalen.
Fout verzekeraar. In genoemde zaak kreeg een huurder huurtoeslag, maar overschreed haar vermogen op de toetsdatum van 1 januari het maximum met € 646. De oorzaak hiervan lag in een fout van haar ziektekostenverzekeraar. De huurder was in december van het jaar namelijk overgestapt naar een nieuwe ziektekostenverzekeraar. De vrouw wilde de jaarpremie in één keer overmaken naar de bank van haar nieuwe verzekeraar en belde met hen om te horen op welk bankrekeningnummer zij de premie kon overmaken. Het gegeven banknummer was echter niet bedoeld voor premiebetalingen en dus werd de betaalde premie van € 1.497 dezelfde dag, 31 december, nog teruggestort. Helaas kwam hierdoor haar vermogen op 1 januari erna € 646 boven het destijds geldende maximum uit. Het gevolg was dat de huurtoeslag met rente, in totaal zo’n € 4.800, terugbetaald moest worden.
Evenredigheidsbeginsel geschonden?
De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de instantie die in dit soort zaken als rechterlijke instantie optreedt, oordeelt dat bij overschrijding van het maximum van de vermogensgrens, terugvordering van al uitgekeerde bedragen aan huurtoeslag mogelijk is. Daar wordt wel aan toegevoegd dat er specifieke omstandigheden kunnen zijn die terugvordering van deze bedragen kunnen matigen. Zo kan het zijn dat individuele factoren geen reden zijn om bedragen terug te vorderen, maar een combinatie van deze factoren wel.
Rechter goedgezind. Ook in deze zaak komen de rechters tot deze conclusie. Het overschrijden van het vermogensmaximum komt namelijk voort uit een fout gemaakt door de ziektekostenverzekeraar, waardoor het maximum gering werd overschreden.
Ook andere omstandigheden. Ook andere specifieke omstandigheden, waaronder de medische toestand van de huurder, nemen de rechters in hun overweging mee om te beslissen dat er sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel als de huurtoeslag zou worden teruggevorderd. De rechters besluiten dan ook dat het volledige bedrag aan huurtoeslag dat via voorschotten is verstrekt, niet hoeft te worden terugbetaald.
Krijgt u geen huurtoeslag omdat uw vermogen te hoog is, dan kunt u bij bijzondere omstandigheden toch recht op huurtoeslag hebben. U zult dan wel zelf aan moeten geven welke omstandigheden dit zijn, om zo aan te tonen dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden.
Meer duidelijkheid over servicekosten huurders
Meer eenvoud. De nieuwe wet betekent ook dat huurders makkelijker een zaak kunnen starten tegen de verhuurder, als naar hun mening de servicekosten te hoog zijn. Verhuurders mogen namelijk een redelijke vergoeding vragen voor de geboden voorzieningen, maar niet meer. Ook wordt een betere controle mogelijk op het voorschot dat verhuurders vragen. Daarnaast worden controles op de Wet goed verhuurderschap door de gemeente eenvoudiger. Hierin staat bijv. dat een borgsom maximaal twee maanden kale huur mag bedragen en dat huurders jaarlijks een overzicht moeten krijgen van de gemaakte servicekosten.
Per 1 januari 2026 wordt het eenvoudiger te controleren of de verhuurder van uw woning niet te veel servicekosten in rekening brengt. Wij houden u op de hoogte.
Hoe erfbelasting besparen met legaten?
Wettelijk systeem
Volgens de wet is een legaat een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent. Een legaat is een schuld van de nalatenschap. De erfgenamen zijn, na aanvaarding, verplicht om de schulden van de nalatenschap (zo veel mogelijk) te voldoen. De woorden zo veel mogelijk staan tussen haakjes, omdat het antwoord op de vraag in hoeverre zij verplicht zijn om de nalatenschapsschulden te voldoen, afhankelijk is van de manier waarop zij de nalatenschap hebben aanvaard (zuiver of beneficiair).
Voldoening schulden. Van alle mogelijke nalatenschapsschulden komen legaten als laatste voor voldoening in aanmerking. Dat valt te verklaren vanuit de gedachte dat legaten nieuwe schulden zijn: schulden die ontstaan door het overlijden van de erflater. Het is op zich logisch dat eerst de bestaande schulden moeten worden betaald, voordat de nieuwe schulden voor voldoening in aanmerking komen. Wat over is, nadat alle nalatenschapsschulden (waaronder legaten) zijn betaald, is voor de erfgenamen. De erfgenamen betalen vervolgens erfbelasting over hun netto-erfdeel.
Erfbelasting besparen
Het maken van een legaat is een manier om erfbelasting te besparen. De ontvanger van het legaat mag immers een bepaald bedrag vrij van erfbelasting uit de nalatenschap krijgen. Hoeveel dat is, is afhankelijk van de relatie tussen de erflater en de ontvanger. Wel is het zo dat ieder persoon een minimale vrijstelling heeft van circa € 2.600. Tip. Door aan meerdere personen dit bedrag na te laten, kunnen er meerdere vrijstellingen worden benut.
Kleinkinderen. Kleinkinderen mogen meer belastingvrij erven dan het hiervoor genoemde bedrag van circa € 2.600. Kleinkinderen hebben een vrijstelling van circa € 25.000 per kleinkind. Stel, de erflater heeft vier kleinkinderen, dan kan hij al € 100.000 belastingvrij nalaten. Hij mag uiteraard ook meer of minder dan het belastingvrije bedrag aan een kleinkind nalaten. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Als de erflater een bescheiden vermogen heeft, zal hij minder aan de kleinkinderen nalaten dan in het geval hij miljoenen zal nalaten.
Vuistregel. Als vuistregel geldt: elke euro die naar het kleinkind gaat, bespaart tien eurocent aan erfbelasting. Bij grote vermogens geldt zelfs dat elke euro die aan het kleinkind wordt nagelaten, twintig eurocent aan erfbelasting bespaart. Een duidelijk gevalletje van massa is kassa. Let op. Kleinkinderen erven niet automatisch van de overledene. Zij moeten in het testament worden genoemd. Zonder testamentaire regeling gaat het belastingvoordeel niet op.
Voorbeeld.Jan heeft een vermogen van € 200.000. Hij heeft twee kinderen: Jaap en Gonda. Jaap heeft één zoon en Gonda één dochter. Jans kleinkinderen erven ieder € 25.000. Hoeveel erfbelasting bespaart dit (globaal)? Zonder testament erven Jaap en Gonda ieder € 100.000. Ieder heeft een vrijstelling van circa € 25.000. Over het meerdere (€ 75.000) betaalt ieder 10% erfbelasting. Dat is circa € 7.500 per kind. Door de kleinkindlegaten wordt de nalatenschap verkleind naar € 150.000. Jaap en Gonda erven ieder € 75.000. Ze hebben € 25.000 per persoon vrijstelling. Over € 50.000 betalen zij 10% erfbelasting = € 5.000. Daarmee wordt in dit geval € 5.000 erfbelasting bespaard.
Door het opnemen van legaten kan er erfbelasting worden bespaard. Hoe meer legaten, hoe meer er belastingvrij nagelaten kan worden. Aan bijv. kleinkinderen kan dat erg lucratief zijn. Kleinkinderen erven echter niet automatisch. Zij moeten in het testament worden genoemd. Zonder testamentaire regeling, gaat het belastingvoordeel niet op.
Aftrekbeperking ook bij pensioenverrekening?
Aftrekposten. Als echtparen gaan scheiden, worden in de regel ook de pensioenrechten verdeeld. Daarbij is er een verschil dat afhankelijk is van de datum van echtscheiding. Echtparen die voor 1 mei 1995 zijn gescheiden, worden fiscaal anders behandeld dan degenen die op of na 1 mei 1995 zijn gescheiden. Dit heeft te maken met de beperking van de persoonsgebonden aftrekposten. Het hof moest onlangs beslissen of en in hoever een dergelijk onderscheid aanvaardbaar is (ECLI:NL:GHDHA:2025:861) .
Gescheiden voor 1 mei 1995
Echtparen die voor 1 mei 1995 gescheiden zijn, hebben bij de verdeling van pensioenrechten te maken met een arrest dat bekendstaat als Boon van Loon. Kort samengevat komt dit erop neer dat het gehele pensioen wordt uitbetaald aan de pensioengerechtigde. Dan betaalt deze het deel van het pensioen dat aan zijn of haar partner toekomt aan hem of haar uit. Het doorbetaalde bedrag aan de ex-partner is bij de pensioengerechtigde fiscaal aftrekbaar als onderhoudsverplichting.
Gescheiden op of na 1 mei 1995
Degenen die op of na 1 mei 1995 zijn gescheiden, vallen onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet vps). Dit betekent dat er een rechtstreekse vordering op het pensioenfonds ontstaat voor de ex-echtgenoot, op voorwaarde dat de scheiding binnen twee jaar wordt doorgegeven aan het pensioenfonds. De pensioengerechtigde heeft dan geen aftrekpost meer en heeft ook met de beperking qua aftrek niets meer te maken.
Tariefmaatregel. Sinds enige jaren zijn de meeste aftrekposten in aftrek beperkt. Zo is voor 2025 bepaald dat de meeste aftrekposten, zoals hypotheekrente, alimentatie en zorgkosten, nog maar voor 37,48% aftrekbaar zijn, ook als over een deel van het inkomen het toptarief van 49,5% aan belasting betaald moet worden.
Onderscheid gerechtvaardigd? Onlangs bracht een pensioengerechtigde zijn zaak voor de rechter, omdat hij het niet eens was met het feit dat zijn pensioen bij hem volledig belast was, terwijl hij het deel dat hij moest doorbetalen aan zijn ex-partner slechts beperkt in aftrek kon brengen. Het hof stelde eerst vast dat een wettelijke ongelijkheid niet altijd verboden is, maar wel als er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor is.
Gelijke gevallen. Vervolgens stelde het hof vast dat echtscheidingen voor, dan wel op of na 1 mei 1995 als gelijke gevallen beschouwd moeten worden. Er is dus geen reden om gelijke gevallen ongelijk te behandelen, omdat er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is. Ook gaat het volgens het hof om behoorlijke bedragen, die een ongelijke behandeling ook niet rechtvaardigen. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de tariefmaatregel in de geschetste situatie onrechtvaardig uitwerkt en corrigeert de aangifte.
Wat kunt u hiermee? Verkeert u in een soortgelijke situatie, dan kunt u de aan uw ex-partner doorbetaalde bedragen aan pensioenrechten dus aftrekken tegen het tarief waartegen het pensioen bij u belast is. In een dergelijke situatie kunt u de aftrekbeperking dus negeren. Gaat de Belastingdienst hiermee niet akkoord, ga dan in bezwaar en stel zo uw rechten veilig. De Belastingdienst kan namelijk nog in cassatie gaan en de zaak voorleggen aan de Hoge Raad. Het is dus nog niet zeker dat de uitspraak van het hof overeind blijft.
Worden de aan uw ex-partner doorbetaalde pensioenrechten bij u zwaarder belast dan u aan aftrek heeft, dan kunt u op basis van deze uitspraak de beperking negeren. Gaat de fiscus hiermee niet akkoord, stel uw rechten via bezwaar dan veilig totdat de Hoge Raad hierover beslist heeft.
Vrachtwagenheffing in aantocht per 1 juli 2026
Voormalig minister van Infrastructuur en Waterstaat Barry Madlener heeft de Tweede Kamer een brief gestuurd over de in te voeren vrachtwagenheffing. De invoering ervan verloopt volgens planning en het demissionair kabinet streeft ernaar de heffing per 1 juli 2026 in te voeren.
Vrachtwagenheffing
Door de vrachtwagenheffing moeten binnen- en buitenlandse bedrijfsauto’s van meer dan 3.500 kilo een heffing per verreden kilometer betalen. De hoogte van de heffing is onder meer afhankelijk van de CO2 -uitstoot. De heffing gaat gelden voor alle snelwegen en een aantal provinciale wegen. Als de vrachtwagenheffing is ingevoerd, verdwijnt het eurovignet. De Belastingdienst gaat bezitters van een vrachtwagen op de hoogte brengen vanaf wanneer er geen eurovignet meer nodig is. Naast de afschaffing van het eurovignet wordt de motorrijtuigenbelasting (mrb) voor vrachtwagens verlaagd.
Toldienstaanbieders. De inning van de vrachtwagenheffing geschiedt digitaal via een geselecteerd aantal toldienstaanbieders. Eigenaren van een vrachtwagen kunnen terecht bij de Hoofddienstaanbieder (HDA) of bij een EETS-aanbieder. De HDA opereert alleen in Nederland en is verplicht iedere aanmelder te accepteren. EETS-aanbieders hebben het voordeel dat ze de vrachtwagenheffing ook in andere EU-landen kunnen verwerken. De eigenaar van de vrachtwagen heeft dan maar met één contractpartij te maken, hoeft ook maar één boordapparaat per vrachtwagen in te laten bouwen en krijgt ook maar één factuur.
Digitale inning. De vrachtwagenheffing wordt namelijk digitaal geïnd door de inbouw van speciale apparatuur. Om dit te realiseren worden boven het wegennet portalen gebouwd, die in contact worden gebracht met de apparatuur in de vrachtwagens bij het passeren ervan. Bezit u een of meer vrachtwagens, houd er dan rekening mee dat u het komende jaar uw vrachtwagens van de vereiste apparatuur moet laten voorzien. Aanbieders ervan zullen u ongetwijfeld tijdig benaderen, maar ga zelf op onderzoek uit als dit onverhoopt niet gebeurt.
Sluiproutes. In de brief aan de Tweede Kamer meldt de minister dat de vrachtwagenheffing na invoering zal worden gemonitord. Zo zal onder meer worden bijgehouden of en hoeveel sluipverkeer de vrachtwagenheffing oplevert op routes waar geen heffing betaald hoeft te worden. De minister meldt dat zo nodig extra maatregelen kunnen worden genomen om dit sluipverkeer te verminderen.
Subsidies
De opbrengst van de vrachtwagenheffing zal deels worden gebruikt voor subsidies, zo meldt de minister. Op deze manier wordt ook het vrachtverkeer verduurzaamd. Onder meer de subsidieregeling Aanschafsubsidie Zero-Emissie Trucks (AanZET) en de Subsidieregeling Private Laadinfrastructuur bij bedrijven (SPRILA) Aanschaf worden via de heffing van middelen voorzien.
Inzicht in uw uitstoot. Er komt in het najaar van 2025 ook een nieuwe regeling die transportbedrijven inzicht biedt in de CO2 -uitstoot, de gereden kilometers en de beladingsgraad van hun wagenpark. Ondernemers die zich voor de regeling aanmelden, kunnen via een adviseur de data van hun wagenpark vergelijken met die van de concurrent, om zodoende te bezien of en waar er verbeteringen mogelijk zijn.
Houd er rekening mee dat u het komende jaar uw vrachtwagens van apparatuur laat voorzien die de vrachtwagenheffing registreren. Wilt u de heffing zo veel mogelijk ontgaan, zoek dan uit via welke alternatieve trajecten dit (nog) mogelijk is. De overheid gaat dit wel monitoren, omdat ontwijken onwenselijk is.
Goedkeuring verlaagde btw-tarief vervallen per 1 juli 2025
Nieuw beleid per 1 juli 2025
Het nieuwe beleid dat vanaf 1 juli is gaan gelden, is bedoeld voor schilder- en stukadoorswerkzaamheden aan woningen, maar geldt ook voor schoonmaakwerkzaamheden binnen woningen.
9%-tarief. Het 9%-tarief voor schoonmaakwerkzaamheden is vastgelegd in het Besluit omzetbelasting, toelichting op tabel I, post B.20. Voor de uitleg van wat als woning telt, wordt aangesloten bij de omschrijving die ook geldt voor schilder- en stukadoorswerkzaamheden (post B.8 in hetzelfde besluit).
Ook bij schoonmaakwerkzaamheden. Deze wijziging geldt ook voor schoonmaakwerkzaamheden die direct verband houden met daaropvolgend schilder- of stukadoorswerk en die daarom worden aangemerkt als onderdeel van deze werkzaamheden.
Wanneer 9%?
Het verlaagde btw-tarief van 9% voor isoleren, schilderen, stukadoren, behangen en schoonmaken, is alleen van toepassing als het gaat om een woning die bestemd is voor permanente bewoning door particulieren.
Wanneer woning? Een pand of ruimte geldt als woning als het bestemd is voor permanente bewoning door particulieren. Hieronder vallen:
- woningen die tijdelijk leegstaan;
- aanleunwoningen bij verzorgingsinstellingen en verpleeginstellingen;
- ruimtes in bejaardeninstellingen, verpleeginstellingen en verzorgingsinstellingen die ter beschikking staan van de bewoners;
- gemeenschappelijke ruimtes in gebouwen die door meer mensen bewoond worden;
- studentenwoningen;
- kloosters, voor zover deze in gebruik zijn voor permanente bewoning;
- een tweede woning die permanent bewoond mag worden;
- garages, schuren, serres, aanbouwen en uitbouwen en tuinen die zich op hetzelfde perceel als de woning bevinden;
- garages die tot hetzelfde gebouwencomplex behoren als de woning;
- woonboten en woonwagens. De woonboot of woonwagen moet zijn aangesloten op nutsvoorzieningen, zoals gas, water en elektriciteit. Daarnaast moet deze bedoeld zijn voor permanente bewoning door particulieren en uitsluitend bestemd zijn om langdurig op één vaste locatie als woning te worden gebruikt.
Geen woning
Niet als woning gelden:
- bedrijfsgebouwen en bedrijfsruimtes;
- afzonderlijke garageboxen;
- vakantiewoningen die niet permanent bewoond mogen worden;
- hotels en pensions;
- ziekenhuizen, asielzoekerscentra en internaten.
Ouder dan twee jaar. Voor het 9%-tarief bij schilder-, stukadoors-, behang- en isolatiewerk geldt dat de woning ouder dan twee jaar moet zijn. Deze termijn begint te lopen vanaf de datum van eerste ingebruikname.
Schoonmaakwerkzaamheden? Voor schoonmaakwerkzaamheden geldt er geen leeftijdsvoorwaarde. Ook woningen jonger dan twee jaar vallen gewoon onder het 9%-tarief.
U twijfelt over ouderdom, hoe verder?
Weet u niet zeker of een woning ouder is dan twee jaar, dan kunt u dit controleren via de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) bij het Kadaster. U kunt ook uw opdrachtgever een schriftelijke verklaring laten ondertekenen waarin wordt bevestigd dat de woning ouder is dan twee jaar.
De tweejaarstermijn. De tweejaarstermijn begint te lopen vanaf de datum waarop het pand voor het eerst daadwerkelijk als woning in gebruik is genomen. Is de woning in fases gebouwd, dan geldt de eis dat ten minste 50% van de woning bestaat uit onderdelen die ouder zijn dan twee jaar.
Welk schoonmaakwerk 9% btw?
Schoonmaakwerkzaamheden die onder het 9%-tarief vallen:
- reguliere schoonmaakwerkzaamheden binnen woningen die worden gebruikt voor bewoning;
- schoonmaak van gesloten galerijen (inpandige gemeenschappelijke ruimtes), mits de werkzaamheden worden verricht bij ruimtes die worden gebruikt voor bewoning;
- schoonmaak van te schilderen ondergronden die direct verband houdt met schilderwerkzaamheden aan woningen (ook aan de buitenzijde), mits het gaat om woningen ouder dan twee jaar.
Welk schoonmaakwerk 21% btw?
Schoonmaakwerkzaamheden die onder het 21%-tarief vallen:
- schoonmaak aan de buitenzijde van woningen, zoals glazenwassen en gevelreiniging;
- specifieke of specialistische schoonmaakdiensten, waaronder:
- schoorsteenvegen;
- reiniging van cv-installaties;
- in de was zetten van parketvloeren;
- hogedrukreiniging (bijv. van portieken);
- reiniging na brand-, roet- of waterschade;
- schoonmaak bij zware vervuiling;
- ontruiming en schoonmaak na overlijden;
- schoonmaak van ramen aan de buitenzijde van flats bij open galerijen;
- schoonmaakwerkzaamheden die worden verricht bij ruimtes die niet voor bewoning worden gebruikt.
Bedrijfspand/woon-winkelpand
Tot en met 1 juli 2025. Tot en met 1 juli 2025 mag een pand dat deels wordt gebruikt als woning en deels als bedrijfspand (zoals een woon-winkelpand) nog volledig als woning worden aangemerkt voor de btw, mits meer dan 50% van het pand wordt gebruikt voor particuliere bewoning. Wordt het pand voor 50% of minder voor bewoning gebruikt, dan geldt het verlaagde btw-tarief alleen voor het gedeelte dat daadwerkelijk voor bewoning wordt gebruikt. Daarbij maakt het niet uit of het pand is gesplitst in appartementsrechten.
Vanaf 1 juli 2025. Vanaf 1 juli 2025 mag het 9%-tarief alleen nog worden toegepast op werkzaamheden aan het deel van het pand dat daadwerkelijk voor particuliere bewoning wordt gebruikt, ongeacht de verhouding tussen woon- en bedrijfsruimte. Dit geldt voor schoonmaak, schilderwerk, stukadoorswerk en behangen.
Gemeenschappelijke ruimtes?
Zo moet u bij werkzaamheden aan gemeenschappelijke ruimtes in gemengde panden (zoals woon-winkelpanden, zorginstellingen met gecombineerde functies en appartementsgebouwen met commerciële ruimtes) een splitsing toepassen. Voorbeelden van gemeenschappelijke ruimtes:
- hal, entree;
- trappenhuis, lift;
- meterkast;
- recreatieruimte of eetzaal.
Hoe splitsen?
Niet op basis van wie de ruimte gebruikt, maar op basis van de verhouding binnen het gebouw:
- Hoeveel m² is bestemd voor wonen?
- Hoeveel m² is bestemd voor andere doeleinden (winkel, praktijk, kantoor)?
Berekening. Op basis van deze verhouding past u het 9%- en 21%-tarief toe op de werkzaamheden aan de gemeenschappelijke ruimte.
Vanaf 1 juli 2025 mag het 9%-tarief alleen nog worden toegepast op werkzaamheden aan het deel van het pand dat daadwerkelijk voor particuliere bewoning wordt gebruikt, ongeacht de verhouding tussen woon- en bedrijfsruimte. Dit geldt voor schoonmaak, schilderwerk, stukadoorswerk en behangen.
Tweede Kamer stemt in met wetsvoorstel ‘Wet tegenbewijsregeling box 3’
Op 12 juni 2025 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet tegenbewijsregeling box 3’. Deze wet geeft u als belastingplichtige de mogelijkheid om uw werkelijk behaalde rendement over uw box 3-vermogen aan te tonen. Ligt uw werkelijke rendement lager dan het door de Belastingdienst berekende (forfaitaire) rendement, dan kunt u mogelijk de te veel betaalde belasting terugkrijgen. De Wet tegenbewijsregeling box 3 is een tijdelijke oplossing tot de in 2028 verwachte ‘Wet werkelijk rendement box 3’. Tip. Voor de uitvoering van de tegenbewijsregeling stelt de Belastingdienst begin juli 2025 het formulier Opgaaf werkelijk rendement (OWR) beschikbaar. Met dit formulier kunt u op gestructureerde wijze uw werkelijke rendement onderbouwen. Daarnaast helpt het formulier u bij het maken van de berekening van uw werkelijke rendement.
Wie kan er gebruikmaken van de tegenbewijsregeling? De tegenbewijsregeling staat in beginsel open voor de hiernavolgende groepen.
- Voor de belastingjaren 2021 en later. Alle belastingplichtigen met inkomen in box 3 kunnen van de regeling gebruikmaken.
- Voor de belastingjaren 2017 tot en met 2020. Belastingplichtigen:
- met een definitieve aanslag met box 3-inkomen die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond of daarna opgelegd is; en
- die tijdig een bezwaar of een verzoek tot ambtshalve vermindering hebben gedaan of dit nog doen.
Tijdig? Een verzoek tot ambtshalve vermindering is tijdig als het wordt ingediend binnen vijf jaar na het einde van het betreffende belastingjaar.
Voor wie niet? Er zijn ook groepen die geen gebruik kunnen maken van de regeling.
Nog niet definitief. Het voorstel moet nog door de Eerste Kamer.
Het voorstel is nog niet definitief. Ook de Eerste Kamer moet nog instemmen voordat de regeling daadwerkelijk in werking treedt. Wij houden u op de hoogte.
Wanneer investeringsaftrek voor kosten van vergunning?
Om investeringen fiscaal interessant te maken, kennen we een aantal investeringsaftrekken. De bekendste is de investeringsaftrek voor kleinschalige investeringen (KIA) en daarnaast bestaan er investeringsaftrekken voor milieu- en energievriendelijke investeringen (MIA en EIA). Daarbij gaat het vaak om forse bedragen, dus is het van belang om vooraf te weten of uw investering wel voor een of meer aftrekken in aanmerking komt. Inzake vergunningen heeft de Belastingdienst hierover onlangs een interessante uitspraak gedaan. Wat speelde er?
Uitgesloten bedrijfsmiddelen
De investeringsaftrekken kennen een aantal uitgesloten bedrijfsmiddelen die niet voor de aftrek in aanmerking komen. Zo kan de fiscus de investeringsaftrek zo efficiënt mogelijk inzetten. Een bekend voorbeeld is de personenauto, tenzij deze gebruikt wordt voor beroepsvervoer over de weg, zoals een taxi. Maar ook vergunningen zijn specifiek bij de wet uitgesloten van de investeringsaftrek. De Belastingdienst heeft echter onlangs bekendgemaakt dat hierop een uitzondering bestaat en aangegeven in welke situaties een vergunning toch in aanmerking komt voor aftrek.
Zelfstandig bedrijfsmiddel? De Belastingdienst heeft aangegeven dat een vergunning alleen van de investeringsaftrekken is uitgesloten als het een zelfstandig bedrijfsmiddel is. Is dat niet het geval en gaat de vergunning op in een bedrijfsmiddel waarvoor u investeringsaftrek kunt krijgen, dan krijgt u deze investeringsaftrek dus ook over de kosten van de vergunning. Het standpunt is verwoord door een van de kennisgroepen van de Belastingdienst (KG:212:2025:1) . Hierin werken medewerkers van de Belastingdienst samen die gespecialiseerd zijn op een bepaald vakgebied. De kennisgroep geeft bij het hiervoor genoemde standpunt als voorbeeld de Milieu-investeringsaftrek voor een duurzaam gebouw, waarvoor een omgevingsvergunning benodigd is. De met deze vergunning verband houdende legeskosten gaan op in het bedrijfsmiddel, het duurzame gebouw. Dit gebouw komt in aanmerking voor de Milieu-investeringsaftrek en dus komen ook de legeskosten voor deze aftrek in aanmerking. Dit levert u dus per saldo meer Milieu-investeringsaftrek op.
Eerdere rechtspraak en beleid. De kennisgroep baseert zijn standpunt op eerdere rechtspraak en beleid van de staatssecretaris ter zake. Hieruit volgt het standpunt dat vergunningen die een zelfstandig bedrijfsmiddel vormen niet voor de investeringsaftrekken in aanmerking komen, maar daarentegen vergunningen die opgaan in een ander bedrijfsmiddel wel. Dit laatste uiteraard alleen als het bedrijfsmiddel waarin de vergunning opgaat, voor investeringsaftrek in aanmerking komt.
Feiten en omstandigheden
Er kan discussie ontstaan over de vraag of een vergunning al dan niet opgaat in een bedrijfsmiddel en dus over de vraag of er sprake is van een vergunning als zelfstandig bedrijfsmiddel. De kennisgroep merkt op dat dit afhangt van de feiten en omstandigheden en dat de weging hiervan in eerste instantie in handen is van de inspecteur. Tip. Gepubliceerde standpunten van de kennisgroep zijn echter aan te merken als beleid waarop u zich kunt beroepen. Dus als uw inspecteur een ander standpunt hieromtrent inneemt dan naar uw mening correct is, kunt u dit altijd voorleggen aan de onafhankelijke rechter.
Gepubliceerde standpunten van de kennisgroep van de Belastingdienst zijn aan te merken als beleid waarop u zich kunt beroepen. Onthoud dat vergunningen die opgaan in een bedrijfsmiddel waarvoor u een of meer investeringsaftrekken kunt krijgen, meetellen voor de omvang van deze aftrekken. Per saldo levert dit u dus meer aftrek op.
Hoe zit het fiscaal met het vergoeden van oplaadkosten van een fiets?
Fietsregeling. Sinds 2020 bestaat er een fiscaal aantrekkelijke fietsregeling. Werkgevers die hun personeel een fiets ter beschikking stellen, hoeven hiervoor slechts 7% van de consumentenadviesprijs tot het loon te rekenen. Hierover betaalt de werknemer loonbelasting. Bij een fiets van bijv. € 1.000 is de bijtelling voor de fiets dus € 70. Als we uitgaan van het tarief in de eerste schijf van 35,82%, kost dit de werknemer dus per jaar slechts € 25. Onlangs kwam de vraag aan de orde hoe het eigenlijk zit met de oplaadkosten van een elektrische fiets en of het nog verschil maakt of op de fiets de hiervoor genoemde regeling van toepassing is?
Ter beschikking gestelde fiets
Om te beginnen is het voor het antwoord van belang of het een door de werkgever ter beschikking gestelde fiets betreft. Zo ja, dan kan de werkgever de oplaadkosten van de elektrische fiets belastingvrij vergoeden. Dit betreft namelijk intermediaire kosten, omdat de fiets het eigendom is van de werkgever. Deze heeft de fiets namelijk ter beschikking gesteld. De kostenvergoeding komt in deze situatie dus ook niet ten laste van de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Deze situatie is dus anders als de fiets eigendom is van de werknemer.
Geen vergoeding, dan aftrek? Krijgt een werknemer van zijn werkgever geen vergoeding voor het opladen van de elektrische fiets, dan zijn deze kosten niet aftrekbaar van de forfaitaire bijtelling van 7%. Ook zijn de kosten niet aftrekbaar als aftrekbare arbeidskosten.
Omvang vergoeding. De werknemer zal de kosten van het opladen van de fiets bij moeten houden, zodat u als werkgever niet meer vergoedt dan de werkelijk gemaakte kosten. Daarbij maakt het niet uit of en hoeveel de fiets privé wordt gebruikt, ofwel alle oplaadkosten kan de werkgever belastingvrij vergoeden. Betaalt de werkgever een vast bedrag per maand, dan moet een aantal maanden het verbruik van elektra voor de fiets worden bijgehouden. Op basis hiervan kan de werkgever het vaste bedrag per maand bepalen dat hij belastingvrij kan vergoeden.
Privéfiets. Voor wat betreft de elektrische privéfiets van de werknemer, kan een werkgever geen kosten belastingvrij vergoeden voor het opladen ervan. Voor zakelijk gefietste kilometers kan de werkgever een vergoeding betalen van € 0,23/km en hierin zijn ook de eventuele oplaadkosten begrepen. Vergoedt een werkgever de oplaadkosten toch, dan is dit loon voor de werknemer en moet hij hierover belasting betalen. De werkgever kan dit voorkomen door de vergoeding onder te brengen in de werkkostenregeling. De werkgever moet er dan wel rekening mee houden dat hij 80% belasting verschuldigd is als het bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen in een jaar meer is dan het bedrag van de zogenaamde ‘vrije ruimte’.
Wijziging situatie, niet meer onbelast!
Houd met het voorgaande ook goed rekening bij een wijziging van de situatie. In de praktijk komt het bijv. regelmatig voor dat werknemers een ter beschikking gestelde fiets na een aantal jaren voor een zacht prijsje kunnen overnemen. Dit is fiscaal ook toegestaan, aangezien werkgevers daarbij uit mogen gaan van een afschrijvingspercentage van 20% per jaar. Een ter beschikking gestelde fiets mag dus na vijf jaar kosteloos aan een werknemer worden overgedragen. Let op. Gebeurt dit, dan moet u als werkgever er dus ook rekening mee houden dat de kosten van het opladen van de elektrische fiets niet meer belastingvrij vergoed kunnen worden.
De kosten van het opladen van een elektrische fiets (bakfiets of andere soort fiets) kunnen belastingvrij vergoed worden als het een ter beschikking gestelde fiets betreft. Wilt u hiervoor een vaste vergoeding verstrekken, houd dan minstens enkele maanden het verbruik van elektra bij, zodat er niet te veel vergoed wordt.
Zijn inkomsten uit daytrading fiscaal belast?
Daytrading. Beleggen gebeurt vaak op de lange termijn. Koersen schommelen nu eenmaal, maar op lange termijn is de kans op succes groot. Bij daytrading vindt de aan- en verkoop van een aandeel juist binnen een dag plaats. Zo probeert een daytrader te profiteren van koersschommelingen op de korte termijn. Onlangs stond voor de rechter (ECLI:NL:RBNHO:2024:14105) de vraag centraal of inkomsten uit daytrading belast zijn en in welke box.
Vele tonnen winst
In de betreffende zaak ging het om een daytrader die met zijn voormalige werkgever een samenwerkingsovereenkomst was aangegaan. De voormalige werkgever stelde tegen vergoeding de nodige faciliteiten ter beschikking, zoals kantoorruimte en software. Ook was vooraf vastgelegd hoe eventuele winsten en verliezen zouden worden verdeeld. Van verliezen bleek echter geen sprake. De daytrader boekte over de periode 2016 tot en met 2023 vele tonnen winst, dat per jaar varieerde van € 137.000 tot € 824.000. De inspecteur achtte deze inkomsten belast als winst en legde in 2018 dan ook een aanslag inkomstenbelasting op. De daytrader ging in bezwaar en na afwijzing daarvan in beroep.
Bron van inkomen? De rechtbank ging om te beginnen na of er sprake was van een bron van inkomen. Zonder bron van inkomen zou de opbrengst van daytrading namelijk niet belast zijn in box 1. Er moet dan sprake zijn van deelname aan het economisch verkeer met het doel om winst te behalen. Deze winst moet bovendien redelijkerwijs te verwachten zijn en behaald worden door het verrichten van arbeid dat meer is dan normaal vermogensbeheer. Partijen verschilden van mening of de behaalde winst redelijkerwijs te verwachten was geweest.
Speculatie? De rechtbank stond ook voor de vraag of er al dan niet sprake was van speculatie. Een daarvoor bepalend criterium is of de behaalde winst het gevolg is van beïnvloeding door de verrichtte arbeid, terwijl dat bij speculatie niet het geval is.
Bewijslast bij inspecteur. Daarbij dient de inspecteur aannemelijk te maken dat er geen sprake is van speculatie. De rechtbank vond dat deze hier niet in was geslaagd en vond daytrading louter speculatief van aard. De handel vindt namelijk in een open markt plaats en het koersverloop van aandelen is ook niet te voorspellen. Ook de verrichtte hoeveelheid werk is hierop niet van invloed, tenzij deskundigheid, ervaring en relaties het resultaat van de daytrader zouden kunnen voorspellen.
Samenwerking. Deze had door de samenwerking met zijn voormalige werkgever weliswaar enkele voordelen, maar dit maakte nog niet dat hij hierdoor de koersen kon beïnvloeden. Tekenend hiervoor was ook dat diverse ‘collega’s’ van de daytrader regelmatig verlies leden en dan met de inspecteur in discussie gingen over de al dan niet aftrekbaarheid van dergelijk verlies. De rechtbank achtte de behaalde winst dan ook niet belast in box 1 en was met de daytrader van mening dat er alleen belastingheffing over het vermogen in box 3 diende plaats te vinden.
Wat kunt u hiermee?
Inkomsten uit beleggen die speculatief van aard zijn, zijn niet belast, maar evenzo is geleden verlies niet aftrekbaar. Dit is eigenlijk alleen anders als u door uw handelen de koers van de aandelen waarin u handelt, kunt beïnvloeden. Dit zal echter meestal niet het geval zijn.
Inkomsten uit speculatie, zoals daytrading, zijn in beginsel onbelast, tenzij u door uw handelen de koersen kunt beïnvloeden. Speculatieverliezen zijn evenmin aftrekbaar. Het vermogen waarmee u handelt, is wel gewoon belast in box 3.