“…Doet u waar u goed in bent en laat de rest aan ons over…”

Korting wegenbelasting elektrische auto wordt afgebouwd

Elektrische auto’s worden wat minder populair. Omdat de beoogde milieudoelstellingen niet gehaald dreigen te worden, is aangekondigd dat de voorgenomen korting op de motorrijtuigen- of wegenbelasting langzamer wordt afgebouwd. Wat betekent dit?

Korting mrb

Voor volledig elektrische auto’s hoeft er in 2024 nog geen wegenbelasting te worden betaald. Oorspronkelijk zou per 2025 een korting worden ingevoerd van 75%, zodat 25% van het normale bedrag aan wegenbelasting betaald zou moeten worden. Vanaf 2026 zou de korting vervallen en zou ook voor elektrische auto’s het normale tarief aan wegenbelasting gaan gelden. Voor plug-inhybrideauto’s, ook wel stekkerauto’s genoemd, geldt nu nog een korting op de wegenbelasting van 50%. Deze zou volgend jaar worden verlaagd naar 25% en per 2026 worden afgeschaft. Ook deze plannen zijn aangepast.

Wijzigingsvoorstellen. In de Voorjaarsnota is een aantal plannen gelanceerd om de korting op de wegenbelasting voor elektrische personenauto’s en plug-inhybridepersonenauto’s aan te passen. Deze pakken voordelig uit voor bezitters van een volledig elektrische personenauto en nadelig voor bezitters van een plug-inhybridepersonenauto. Voor volledig elektrische personenauto’s wordt namelijk voorgesteld om de korting in 2025 nog te handhaven. Pas per 2026 zou de korting verminderd worden naar 40%. Per 2029 wordt de korting volgens de voorstellen verder verlaagd naar 35% en per 2030 naar 30%, terwijl de korting per 2031 helemaal verdwijnt. Voor bezitters van een plug-inhybridepersonenauto gaat de korting volgend jaar (2025) echter al helemaal verdwijnen. Daarnaast gaat voor deze auto’s per 2027 de bpm fors omhoog, naar aanleiding van een nieuwe Europese testmethode voor CO2 -uitstoot. De bpm betaalt u bij aanschaf van een nieuwe auto.

Elektrische bestelauto’s de klos. Helaas profiteren ook elektrische bestelauto’s niet van de maatregel. Voor elektrische auto’s en hybridebestelauto’s wordt de korting op de mrb per 2026 namelijk afgeschaft. In 2025 profiteert u nog wel van de vrijstelling van mrb. Afhankelijk van het gewicht van de bestelauto gaat dit u al snel zo’n € 800 tot € 1.000 extra aan mrb kosten.

Wat kunt u hiermee?

Of u al dan niet een volledig elektrische personenauto gaat rijden, dan wel een hybride of plug-inhybride, hangt uiteraard niet alleen af van de te betalen wegenbelasting. Wel is dit iets om terdege rekening mee te houden. De korting in de wegenbelasting hangt namelijk samen met het extra gewicht van elektrische auto’s en plug-inhybrideauto’s vanwege het zware accupakket waarmee deze auto’s worden aangedreven.

Betekenis? Het op den duur afschaffen van de korting betekent dus dat deze personenauto’s duurder worden in de wegenbelasting ten opzichte van een vergelijkbare auto die niet elektrisch rijdt. Naast de wegenbelasting is al eerder beslist dat ook de bijtelling voor elektrische auto’s van de zaak de komende jaren verder gaat stijgen. Tip.  Overweegt u dus om een elektrische of plug-inhybridepersonenauto te gaan rijden, deze in te ruilen voor een andere, al dan niet elektrische of plug-inhybride of een dergelijke auto van de zaak naar privé te halen, neem de hiervoor genoemde wijzigingsvoorstellen dan mee in uw kostenplaatje. Overigens moeten alle voorstellen nog door het parlement worden goedgekeurd.

Houd er rekening mee dat de wegenbelasting die u betaalt voor een 100% elektrische personenauto, de komende jaren minder snel wordt afgebouwd. Voor plug-inhybridepersonenauto’s verdwijnt de korting echter al per 2025. Voor elektrische auto’s en hybridebestelauto’s wordt de korting op de mrb helaas per 2026 afgeschaft.

Vanaf wanneer moet u aangifte inkomstenbelasting doen?

Aangiftebrief ontvangen

Als u van de Belastingdienst een brief heeft ontvangen dat u aangifte inkomstenbelasting (IB) moet doen, dan bent u altijd verplicht om aangifte te doen. Dit ongeacht of u geld terugkrijgt of moet betalen. Als u voor het jaar 2023 zo’n brief heeft gehad en geen uitstel heeft aangevraagd voor het doen van aangifte, dan moest u voor 1 mei 2024 aangifte doen. Tip.  Weet u niet zeker of u zo’n brief heeft ontvangen, dan kunt u inloggen op Mijn Belastingdienst. Als u op inkomstenbelasting 2023 klikt ziet u bij Berichten terug of u deze aangiftebrief heeft ontvangen.

Geen aangiftebrief ontvangen. Maar ook als u geen aangiftebrief heeft ontvangen en u weet dat u wel aangifte zou moeten doen, kan het zijn dat u verplicht bent om aangifte te doen, bijv. omdat u meerdere banen had of omdat uw vermogen op 1 januari 2023 meer bedraagt dan het heffingsvrij vermogen (€ 57.000 zonder fiscale partner en € 114.000 met fiscale partner). Indien de te betalen belasting meer dan € 51 (aanslaggrens 2023) bedraagt, bent u verplicht om aangifte te doen. Let op 1.  U dient zelf te controleren of u aangifte moet doen. Dit kunt u doen door op Mijn Belastingdienst de aangifte in te vullen. Bedraagt de te betalen belasting meer dan € 51, dan moet u de aangifte voor 14 juli 2024 verzenden. Let op 2.  Als u niet of niet tijdig aangifte doet, dan kunt u een verzuimboete krijgen van € 385. Deze boete kan oplopen tot € 5.514 als u vaker verzuimt.

Inkomensafhankelijke regelingen. Heeft u recht op inkomensafhankelijke regelingen, zoals toeslagen en bedraagt uw vermogen op 1 januari meer dan € 33.748 (met fiscale partner € 67.496), dan bent u altijd verplicht om aangifte te doen. Let op.  Dus ook als geen aangiftebrief heeft ontvangen en ook als het te betalen bedrag € 51 of minder is of het te ontvangen belastingbedrag € 16 (teruggaafgrens 2023) of minder is.

En als u geld terug moet krijgen?

Heeft u geen aangiftebrief ontvangen en heeft u aftrekposten, zoals ziektekosten, alimentatie of giften, dan kan het zijn dat u belasting terug kunt krijgen. Ook hier geldt dat u dit zelf moet controleren door de aangifte in te vullen op Mijn Belastingdienst. Bedraagt de uitkomst meer dan € 16, dan kunt u de aangifte verzenden. Tip 1.  U kunt tot vijf jaar na afloop van een jaar aangifte doen en op die manier belasting terugvragen. Zo kunt u in 2024 nog aangifte doen over het jaar 2019. Tip 2.  Heeft u een fiscale partner (meer dan zes maanden) die geboren is voor 1963 en die in 2023 geen of weinig inkomen had en bent u zelf in 2023 genoeg belasting verschuldigd, dan kan uw partner recht hebben op de uitbetaling algemene heffingskorting (2023: maximaal € 3.070). Om deze uitbetaald te krijgen, dient uw fiscale partner zelf aangifte inkomstenbelasting 2023 te doen.

Vanaf welke leeftijd?

Voor het doen van de aangifte IB bestaat geen leeftijdgrens. Er kan aangifte gedaan worden zodra er inkomsten zijn. Zo kunnen bijv. uw kinderen al vanaf hun 15 jaar inkomsten hebben omdat ze een bijbaantje hebben, stage lopen of vakantiewerk doen. Aangifte doen is dan niet verplicht, maar het kan wel lonen om toch aangifte te doen. Zo is vaak het bedrag aan heffingskortingen waar ze recht op hebben, groter dan het bedrag dat aan belasting is betaald.

Voor het doen van de aangifte IB bestaat geen leeftijdgrens. Zo kunnen bijv. uw kinderen al vanaf hun 15 jaar inkomsten hebben omdat ze een bijbaantje hebben, stage lopen of vakantiewerk doen. Aangifte doen is dan niet verplicht, maar het kan wel lonen om toch aangifte te doen door terug te ontvangen loonheffingskortingen.

Student en scholier tijdens vakanties meer nettoloon, u minder loonheffingen

Studenten- en scholierenregeling

Als u de scholieren- en studentenregeling toepast, gaat u uit van een loontijdvak van een kalenderkwartaal in plaats van het werkelijke loontijdvak. U maakt dan gebruik van de kwartaaltabel. Omdat hier meer loonheffingskorting in is verwerkt, hoeft u waarschijnlijk geen of weinig loonheffing in te houden. Ook voor de berekening van de premies werknemersverzekeringen en de bijdrage Zorgverzekeringswet geldt het kalenderkwartaal als loontijdvak waarvoor u de kwartaaltabel gebruikt.

Voor wie geldt de regeling? Dat zit zo …

  1. U mag voor scholieren voor wie bij het begin van het kalenderkwartaal recht bestaat op kinderbijslag volgens de Algemene Kinderbijslagwet, de regeling toepassen.
  2. Daarnaast mag u de regeling ook toepassen bij studenten en scholieren die bij het begin van een kalenderkwartaal recht hebben op een gift of prestatiebeurs volgens de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) of op een tegemoetkoming in de studiekosten volgens de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).
  3. Ook geldt de regeling voor buitenlandse studenten en scholieren uit een ander land van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, Zwitserland of Liechtenstein, die beschikken over een International Student Identity Card (ISIC) Deze kaart kunnen ze aanvragen via: https://www.isic.nl

Opmerking. Voor de studenten en scholieren genoemd bij punt 1 en punt 2 van de hiervoor genoemde opsomming kunt u de studenten- en scholierenregeling alleen toepassen als degene voldoet aan de voorwaarden.

Voorbeeld 1. Een scholier treedt op 1 mei bij u in dienst. Het begin van het kalenderkwartaal is dan 1 april. Hij kan de regeling dus alleen laten toepassen als zijn ouders/verzorgers op 1 april recht hadden op kinderbijslag.

Voorbeeld 2. Een student treedt op 1 augustus bij u in dienst. Het begin van het kalenderkwartaal is dan 1 juli. Hij kan de regeling dus alleen laten toepassen als hij op 1 juli recht had op een gift of prestatiebeurs volgens de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de studiekosten volgens de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Wat is het voordeel?

Als u de scholieren- en studentenregeling toepast, hoeft u geen of weinig loonheffing in te houden. De student of scholier krijgt zo netto meer uitbetaald omdat de loonheffingskorting waar hij recht op heeft, in zijn geheel wordt verrekend met zijn loon. Hij hoeft hiervoor dan ook geen aangifte inkomstenbelasting meer te doen. Let op.  Wil de student of scholier stoppen met de regeling, dan is dit alleen mogelijk met ingang van het eerstvolgende kalenderkwartaal. Hiervoor moet hij weer het formulier invullen.

Buitenlandse student. Als een (buitenlandse) student of een scholier van de regeling gebruik wil maken, dan moet hij een formulier invullen, ondertekenen, voorzien van een datum en aan u afgeven. Dit formulier (en indien van toepassing een kopie van de ISIC) bewaart u bij uw loonadministratie zodat duidelijk is dat u de regeling mag toepassen.

De student of scholier krijgt netto meer uitbetaald omdat de loonheffingskorting waar hij recht op heeft, in zijn geheel wordt verrekend met zijn loon. Hij hoeft hiervoor dan ook geen aangifte inkomstenbelasting meer te doen.

Loonkostenvoordeel (LIV) verdwijnt per 2025, maar 2024 nog toe te passen!

Per 1 januari 2025 vervalt het lage-inkomensvoordeel (LIV): de tegemoetkoming die u als werkgever kunt krijgen voor werknemers met een laag inkomen. Voor het jaar 2024 heeft u daar nog recht op.

Voorwaarden? U heeft recht op het LIV voor werknemers:

  • die in 2024 een gemiddeld uurloon hebben van minimaal € 14,33 en maximaal € 14,91; en
  • waarvan in 2024 ten minste 1.248 verloonde uren zijn opgenomen in de loonaangifte. Let op.  De werknemer mag niet de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt hebben en moet verzekerd zijn voor een of meerdere werknemersverzekeringen.

Verloonde uren. Het gemiddelde uurloon van een werknemer wordt bepaald door het jaarloon te delen door het aantal verloonde uren. Verloonde uren zijn de uren waarover loon is betaald. Dit zijn:

  • de overeengekomen uren tussen u en de werknemer (de uren die in het contract staan). Hieronder vallen dus ook de niet-gewerkte uren die volledig zijn uitbetaald, zoals bij verlof of ziekte;
  • de extra uren die een werknemer werkt en uitbetaald krijgt, zoals overuren. Hieronder vallen dus ook de niet-opgenomen verlofuren die volledig zijn uitbetaald.

Hoeveel bedraagt het LIV? Het lage-inkomensvoordeel bedraagt € 0,49 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarden, met een maximum van € 960 per werknemer in 2024. Tip 1.  Het LIV hoeft u niet aan te vragen. De Belastingdienst keert het LIV automatisch uit. Het UWV berekent op basis van uw ingediende loonaangiften 2024 of en hoeveel LIV u ontvangt. Tip 2.  Komt een werknemer niet aan de 1.248 verloonde uren, overweeg dan om deze werknemer extra op te roepen om zo aan de 1.248 uren te komen. Tip 3.  Is het gemiddelde uurloon van een werknemer te hoog, overweeg dan onbelaste kostenvergoedingen en het opnemen van belast loon in de werkkostenregeling. Dit telt namelijk niet mee voor de berekening van het LIV.

Komt een werknemer in 2024 niet aan de 1.248 verloonde uren voor het LIV, overweeg dan om hem extra op te roepen om aan deze 1.248 uren te komen.

Definitieve aanslag 2023 fors hoger voor spaarders?

Voorlopige aanslag 2023. Iedereen die over het jaar 2023 naar verwachting belasting moest bijbetalen of terug zou krijgen, heeft als het goed is begin vorig jaar een voorlopige aanslag inkomstenbelasting gehad. Daarbij hield de Belastingdienst rekening met een forfaitair rendement op spaargeld van 0,36%. Dit blijkt echter niet te kloppen, aldus de bank ABN AMRO MeesPierson en dat blijft niet zonder gevolgen.

Flink bijbetalen. Volgens de genoemde bank zal het forfaitaire rendement op spaargeld in 2023 uitkomen op 0,92%. Dit komt omdat de rente op spaarrekeningen de laatste tijd flink is gestegen. Het forfaitaire rendement wordt pas achteraf vastgesteld en dit betekent dat met het hogere rendement bij het vaststellen van de definitieve aanslag rekening zal worden gehouden. Voor belastingplichtigen met veel spaargeld in box 3 betekent dit dat ze meer belasting bij moeten betalen of minder terug zullen krijgen. Is er bijv. (even overdreven) sprake van € 1 miljoen aan spaargeld, dat moet hierover, afgezien van het vrijgestelde vermogen, in box 3 € 1.000.000 x 0,92 x 32% = € 2.924 aan belasting betaald worden. Bij het opleggen van de voorlopige aanslag is uitgegaan van € 1.000.000 x 0,36 x 32% = € 1.152. Een bijbetaling dus van € 2.924 -/- € 1.152 = € 1.772. Hieraan is helaas niets te doen …

Het forfaitaire rendement op spaargeld valt voor 2023 veel hoger uit dan waarmee bij het opleggen van voorlopige aanslagen rekening is gehouden.

Reizen werknemer naar camping ook woon-werkverkeer?

Nog even en de zomer komt er weer aan met vooral voor de kinderen veel vakantie. Omdat kinderen meer vakantie hebben dan hun ouders, komt het voor dat een van de ouders een deel van de kindervakantie werkt. De ouder vertrekt dan vanaf de camping naar het werk, om ’s avonds of alleen in het weekend weer terug te keren en hier met het gezin gezellig wat tijd door te brengen. Onlangs kwam daarbij de vraag aan de orde of dit reizen gezien kan worden als woon-werkverkeer, met daaraan de vraag verbonden of hiervoor een belastingvrije kilometervergoeding is toegestaan.

Reizen in het weekend

De Belastingdienst heeft deze vraag voor twee situaties beantwoord (KG:204:2024:6) . Om te beginnen voor de situatie waarin de werknemer alleen in het weekend op de camping verblijft en de overige dagen thuis. In deze situatie kunnen de ritten van en naar de camping niet gezien worden als woon-werkverkeer. Meestal betekent dit dat op vrijdag na het werk de rit naar de camping niet als woon-werkverkeer kwalificeert, evenmin als de rit op maandagochtend vanaf de camping naar het werk. De ritten vanaf de woning naar het werk en vice versa door de week zijn weer wel woon-werkverkeer.

Enkele maanden op camping

Een andere situatie waarbij op de woon-werksituatie wordt ingegaan, is die waarbij een werknemer enkele maanden op een camping verblijft en vanaf hier dagelijks de rit naar kantoor en terug maakt. Volgens de Belastingdienst is de camping dan aan te merken als een verblijfplaats en kunnen de ritten tussen de verblijfplaats en de werkplek in beginsel aangemerkt worden als woon-werkverkeer. In dat geval is een belastingvrije kilometervergoeding dus mogelijk. De heen- en terugreis moeten wel plaatsvinden binnen 24 uur. De Belastingdienst geeft aan dat uitzonderingen mogelijk zijn.

Redelijkheid. Zowel bij de woonplaats als bij de verblijfplaats van een werknemer dienen de vergoedingen van het woon-werkverkeer en overige zakelijke ritten getoetst te worden aan de redelijkheid. Kiest de werknemer er bijv. voor om vanwege privémotieven een woon- of verblijfplaats te betrekken die veel verder van het werk af ligt, dan ligt het voor de hand dat de redelijkheid in twijfel wordt getrokken en is er geen onbelaste vergoeding mogelijk. Waar de grens precies ligt, wordt echter niet aangegeven.

Uitzonderingen. Aangegeven wordt ook dat er altijd uitzonderingen kunnen bestaan. Zo kan het voorkomen dat een rit vanaf de camping naar bijv. kantoor of een klant is aan te merken als dienstreis, bijv. als de werknemer op verzoek van de werkgever onverwacht het kantoor moet bezoeken. In dergelijke gevallen is een onbelaste vergoeding natuurlijk wel weer mogelijk.

Wat kunt u hiermee?

Met de vakanties in aantocht is het handig dat de Belastingdienst zelf aangeeft wat in beginsel de mogelijkheden zijn bij vergoeding van woon-werkverkeer vanaf een andere plaats dan de woonplaats, zoals de camping. Duidelijk is echter ook dat veel zal afhangen van de omstandigheden en dat er altijd getoetst kan worden aan de redelijkheid. Doe niets als u het zelf ook onredelijk vindt en overleg bij grote belangen met de inspecteur. Deze mag in beginsel de afweging maken of een vergoeding nog wel ‘redelijk’ is.

Verblijft uw werknemer langere tijd op een andere plaats dan zijn woonplaats, dan kunt u onbelast reiskosten vergoeden vanaf deze verblijfplaats. Het moet gaan om enige maanden. Dus niet op vrijdag na het werk de rit naar de camping, evenmin als de rit op maandagochtend vanaf de camping naar het werk.

Zwangerschapsuitkering ondernemer belast als winst of loon?

Zwangerschapsuitkering zelfstandigen (ZEZ).  Ook zelfstandig ondernemers kunnen bij het UWV een uitkering aanvragen als ze zwanger zijn. Dit kan online. U krijgt de uitkering gedurende minimaal 16 weken. U heeft ook recht op de uitkering als u meewerkend partner in het bedrijf bent of (naast uw IB-onderneming) dga van een BV. De hoogte van de uitkering wordt afgeleid van uw inkomen in het voorgaande jaar, maar bedraagt nooit meer dan 100% van het minimumloon.

Loon of winst? Onlangs bracht een zelfstandige haar zaak voor de rechter (ECLI:NL:RBDHA:2022:4406) omdat het UWV loonheffing had ingehouden over haar ZEZ-uitkering. Volgens haar moest de uitkering als winst worden aangemerkt en als zodanig belast worden. Hierdoor zou de uitkering vanwege de MKB-winstvrijstelling minder zwaar belast worden. De rechtbank was het hier niet mee eens. Er ontbreekt immers een zakelijk verband tussen de uitkering en de onderneming, want deze is aan te merken als algehele inkomensvoorziening.

Als u een ZEZ-uitkering krijgt, is deze belast als loon. Geef de uitkering in de aangifte dus niet aan als winst. De uitkering is dan ook volledig belast, zonder aftrek van de MKB-winstvrijstelling.

Aftrek hypotheekrente optimaal verdelen in uw belastingaangifte inkomstenbelasting

et op.  Anders dan vroeger is het meestal niet meer voordelig om de aftrek volledig toe te rekenen aan degene met een inkomen dat geheel of deels belast wordt tegen het toptarief van 49,5%. De aftrek van hypotheekrente is namelijk gemaximeerd tot het tarief van de eerste schijf, oftewel: 36,93% in 2023. Tip 1.  Voor zover de aftrek over het inkomen in de eerste schijf plaatsvindt, levert dit echter wel meer heffingskorting op. Tip 2.  Bovendien betaalt u in de eerste schijf minder belasting over het eigenwoningforfait, waardoor het vaak aantrekkelijk is om de hypotheekrente af te trekken bij de partner wiens inkomen in de eerste schijf belast wordt. Gebruik het aangifteprogramma om de optimale verdeling te vinden of laat dit over aan uw adviseur.

Het is vaak onvoordelig om uw hypotheekrente af te trekken bij de partner wiens inkomen belast wordt tegen het toptarief van 49,5%. Kies voor de optimale verdeling.

Als zelfstandig ondernemer ook in loondienst bijverdienen: let op de uren om de zelfstandigenaftrek te behouden

Als ondernemer voor de inkomstenbelasting weet u dat als u gebruik wilt maken van de ondernemersaftrek, zoals de zelfstandigenaftrek, u moet voldoen aan het urencriterium.

Voorwaarden urencriterium

In de meeste gevallen voldoet u aan het urencriterium als u voldoet aan de hiernavolgende twee voorwaarden.

  1. U besteedt in een kalenderjaar minimaal 1.225 uur aan werkzaamheden voor uw onderneming. Ondernemers die hun werkzaamheden moeten onderbreken wegens zwangerschap, mogen de niet-gewerkte uren over in totaal 16 weken meetellen als gewerkte uren.
  2. U voldoet aan het grotendeelscriterium. Dit houdt in dat u meer tijd moet besteden aan uw onderneming dan aan andere werkzaamheden, zoals de werkzaamheden die u in loondienst verricht. Het grotendeelscriterium geldt niet voor starters. U bent starter als u in een van de vijf voorgaande jaren geen ondernemer was.

Ook starter. Ook als starter moet u in een kalenderjaar minimaal 1.225 uur aan werkzaamheden voor uw onderneming verrichten. Als u bijv. op 1 juli 2024 start met uw onderneming, dan moet u in 2024 ook minimaal 1.225 uur besteden aan uw onderneming.

U moet aantonen. Als de Belastingdienst erom vraagt, moet u kunnen aantonen dat u voldoet aan het urencriterium. Zorg er daarom voor dat uw urenadministratie op orde is. Noteer (bij voorkeur) dagelijks uw werkzaamheden en de hiermee gemoeide tijd.

Voorbeeld.U bent geen starter. In 2024 besteedt u 1.250 uur aan werkzaamheden voor uw onderneming. Daarnaast werkt u in 2024 1.260 uur in loondienst. Met deze verhouding aan bestede uren voldoet u niet aan het urencriterium. U heeft immers minder tijd aan de werkzaamheden ten behoeve van de onderneming besteed, dan aan de dienstbetrekking.

In de praktijk vaak vergeten

In de praktijk wordt het grotendeelscriterium nog weleens vergeten. Dit blijkt uit de volgende casus. Een ondernemer (geen starter) drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De werkzaamheden in de onderneming bestaan uit het geven van reanimatiecursussen en -trainingen aan diverse organisaties. Daarnaast is de ondernemer in loondienst bij een ziekenhuis als cursusleider en reanimatiecoördinator. In 2019 heeft hij 1.398 uren aan zijn onderneming besteed en 1.544 uren in loondienst gewerkt. In de aangifte inkomstenbelasting 2019 heeft de ondernemer belastbare winst uit onderneming aangegeven en de zelfstandigenaftrek van € 7.280 toegepast. De zelfstandigenaftrek wordt echter door de inspecteur gecorrigeerd, omdat de ondernemer niet voldoet aan de vereisten van het urencriterium. De ondernemer is het hier niet mee eens en stapt naar de rechter.

Wat zegt de rechter?

Ter discussie staat het grotendeelscriterium van het urencriterium. De rechtbank stelt de inspecteur in het gelijk en oordeelt dat er niet is voldaan aan het grotendeelscriterium (ECLI:NL:RBZWB:2024:1323) . De ondernemer is immers geen starter en heeft 1.398 uren besteed aan zijn onderneming en 1.544 uren gewerkt in dienstbetrekking. Met deze verhouding aan bestede uren voldoet de ondernemer niet aan het vereiste dat hij meer tijd aan de werkzaamheden ten behoeve van de onderneming heeft besteed, dan aan de dienstbetrekking. De inspecteur heeft de zelfstandigenaftrek dan ook terecht geweigerd.

Verwevenheid tussen werkzaamheden

De ondernemer voert aan dat de werkzaamheden die hij verricht voor zijn onderneming en de werkzaamheden die hij verricht in dienstverband, zo nauw met elkaar verweven zijn, dat circa 514 uren uit dienstbetrekking voor de toepassing van het grotendeelscriterium ook moeten worden meegerekend als tijd die hij besteed heeft aan zijn onderneming.

Wat wel meetelt. De rechtbank haalt aan dat voor de toepassing van het grotendeelscriterium uitsluitend de uren die daadwerkelijk aan de onderneming zijn besteed, meetellen voor de vraag hoeveel tijd er aan de onderneming is besteed.

Wetgever. Dit komt ook overeen met de intentie van de wetgever, zoals vermeld in de memorie van toelichting van de Kamerstukken 1997/98, 25690 nr. 3, waarin staat dat de zelfstandigenaftrek alleen toegekend kan worden wanneer de tijd die feitelijk wordt besteed aan werkzaamheden in het economisch verkeer, hoofdzakelijk wordt besteed aan het voor eigen rekening drijven van een onderneming.

Toch geen verwevenheid. Ondanks dat er verwevenheid bestaat tussen de werkzaamheden, kunnen de uren die zijn besteed aan de dienstbetrekking daarom niet (ook niet voor een deel) worden meegeteld als tijd besteed aan de onderneming.

Gelijkheidsbeginsel

De ondernemer voert verder nog aan dat het onaanvaardbaar is dat hij wel in aanmerking zou komen voor de zelfstandigenaftrek indien hij zou besluiten een dienstverband aan te gaan van minder dan 1.225 uren. Dit zou volgens hem leiden tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Ook hier gaat de rechtbank niet in mee. Om met succes een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel is namelijk vereist dat er sprake is van gelijke gevallen die ongerechtvaardigd ongelijk worden behandeld.

Geen gelijke gevallen. Volgens de rechtbank zijn ondernemers die respectievelijk minder dan de helft van hun werkuren aan de onderneming besteden en ondernemers die meer dan de helft van hun werkuren aan de onderneming besteden, geen gelijke gevallen.

Vertrouwensbeginsel

Tot slot voert de ondernemer nog aan dat in een eerdere bezwaarfase de inspecteur ermee heeft ingestemd dat de functies van de ondernemer zodanig in elkaar overlopen, dat de uren die hij in loondienst heeft gemaakt ook als ontwikkelings- en studie-uren voor de onderneming meegeteld mogen worden. De inspecteur heeft dan ook voor het jaar 2020 de zelfstandigenaftrek toegekend door de aanslag in overeenstemming met de aangifte op te leggen.

Ook dit slaagt niet. Ook een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. De ondernemer heeft niet overtuigend aangetoond dat de inspecteur tijdens een eerdere bezwaarfase een standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de gewerkte uren van de ondernemer. De enkele bewering van de ondernemer is niet voldoende, gezien de gemotiveerde betwisting door de inspecteur.

Expliciet standpunt?

Ook kan de ondernemer niet bewijzen dat er voor het jaar 2020 sprake is van een expliciete standpuntbepaling door de inspecteur. Dat de aanslag conform de aangifte is opgelegd, is namelijk zonder aanvullende omstandigheden niet voldoende om tot dit oordeel te komen. Zou er wel een expliciet standpunt zijn ingenomen voor het jaar 2020, dan is het niet aannemelijk geworden dat dit een vergelijkbare situatie betreft als in het jaar 2019. Dit komt doordat mogelijk in het jaar 2020 er wel wordt voldaan aan het grotendeelscriterium, in tegenstelling tot 2019. Om deze redenen kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.

Het grotendeelscriterium als onderdeel van het urencriterium houdt in dat u meer tijd moet besteden aan uw onderneming dan aan andere werkzaamheden, zoals werkzaamheden die u in loondienst verricht. Het grotendeelscriterium geldt niet voor starters. U bent starter als u in een van de vijf voorgaande jaren geen ondernemer was.

Juiste bijtelling bij wisselen van auto van de zaak

Bijtelling privégebruik

Als u aan uw personeel een auto ter beschikking stelt, moet er rekening worden gehouden met een bijtelling bij het loon vanwege het privégebruik. Rijdt u zelf in een auto van de zaak, dan kunt u het bedrag van de bijtelling niet van de winst aftrekken. De regeling is in principe zo klaar als een klontje, maar toch gaat het in de praktijk vaak mis. Het gevolg is forse naheffingen of navorderingen, inclusief rente en al dan niet met boetes. Een fout die in de praktijk vaak gemaakt wordt, hangt samen met het wisselen van auto in de loop van het jaar. Wat zijn de valkuilen?

Bijtelling. Zoals gezegd, is het principe van de bijtelling vrij simpel. Als u een auto koopt die dit jaar voor het eerst op kenteken wordt gezet, bedraagt de bijtelling 22% van de cataloguswaarde. Betreft het een elektrische auto, dan is de bijtelling 16% over de cataloguswaarde tot € 30.000 en 22% over het eventuele meerdere. Betreft het een auto op waterstof of op zonnecellen, dan bedraagt de bijtelling ook 16%, maar nu over de gehele cataloguswaarde. Deze bijtellingen blijven vijf jaar van kracht, daarna gaat de bijtelling gelden volgens de dan geldende wetgeving.

Auto aangeschaft voor 2024. Is de auto voor 2024 aangeschaft, dan geldt vijf jaar lang de bijtelling die gold voor dat jaar. Heeft u bijv. op 15 mei 2019 een elektrische auto aangeschaft, dan geldt er een bijtelling van 4% over een cataloguswaarde tot en met € 50.000. Over het meerdere geldt een bijtelling van 22%. Deze bijtelling geldt tot 1 juni 2024. Daarna geldt de bijtelling op basis van de huidige wetgeving, dus 16% over de eerste € 30.000 en 22% over het eventuele meerdere. Voor auto’s van voor 2017 zijn deze percentages 19 respectievelijk 25%. Oude auto’s zijn qua bijtelling dus een stuk duurder.

Andere auto in de loop van het jaar

Wordt in de loop van het jaar een andere auto ter beschikking gesteld, dan moet u voor iedere auto voor de periode waarin de auto ter beschikking is gesteld, de bijtelling berekenen. Stel bijv. dat aan u een elektrische auto ter beschikking staat met een cataloguswaarde van € 50.000 die op 12 februari 2020 voor het eerst op kenteken is gezet. De bijtelling bedroeg toen 8% over de eerste € 45.000 en 22% over het meerdere. U ruilt deze auto op 4 april van dit jaar in voor een andere elektrische auto met een cataloguswaarde van € 60.000 en blijft hier in 2024 het hele jaar in rijden. U berekent de bijtelling over 2024 dan als volgt:

Auto 1:

(€ 45.000 x 8% + € 5.000 x 22%) x 94/366 =

(€ 3.600 + € 1.100) x 94/366 = €1.207.

Auto 2:

(€ 30.000 x 16% + € 30.000 x 22%) x 272/366 =

(€ 4.800 + € 6.600) x 272/366 = € 8.472.

Totale bijtelling: € 1.207 + € 8.472 = € 9.679.

Totaal. In dit voorbeeld heeft de huidige auto een jaarlijkse bijtelling van € 4.700 en de nieuwe een jaarlijkse bijtelling van € 11.400.

Privégebruik beperken

Ondernemers proberen soms de bijtelling te ontgaan door het privégebruik te beperken tot maximaal 500 kilometer. Daarbij gaat men vaak de fout in door er geen rekening mee te houden dat bij wisseling van auto in de loop van het jaar het privégebruik van beide auto’s samen niet meer mag zijn dan 500 kilometer. Let op.  Het heeft dus geen zin de ingeruilde of de nieuwe auto niet of nauwelijks privé te gebruiken, als de andere auto wel privé gebruikt is of wordt.

Voorbeeld.In het hiervoor gegeven voorbeeld wilt u de hoge bijtelling over de tweede auto voorkomen door deze niet meer dan 500 kilometer privé te gebruiken. Als u de oude auto echter tot 4 april gewoon privé gebruikt heeft, heeft dit geen effect. Van belang is slechts of u beide auto’s samen niet meer dan 500 kilometer privé heeft gebruikt. Heeft u auto 1 dus bijv. 1.000 kilometer privé gebruikt en auto 2 helemaal niet, dan bedraagt de bijtelling toch gewoon € 9.679. Per privé gereden kilometer dus een bijtelling van ruim € 9!

Wanneer geen bijtelling?

U kunt de bijtelling voor werknemers wel voorkomen door tijdelijk geen auto ter beschikking te stellen. In het hiervoor gegeven voorbeeld levert de werknemer de oude auto dan al op 1 januari in, zodat hij tot 4 april niet over een auto van de zaak beschikt. Hij zal dan bijv. het openbaar vervoer tijdelijk moeten gebruiken of zijn privéauto.

Komt vaak voor als … We zien dit vaak bij werknemers die in de vakantie graag tijdelijk over een andere auto willen beschikken, bijv. een niet-elektrische auto. Stelt u dan voor de vakantie een andere auto ter beschikking, dan geldt voor beide auto’s de bijtelling gedurende de periode dat ze ter beschikking staan.

Voorkomen. U kunt dit voorkomen door de werknemer de ene auto met papieren en sleutels bij u in te laten leveren, zodat de werknemer of een ander gezinslid deze niet kan gebruiken. Leg de kilometerstand dan wel goed vast, want bij een controle moet duidelijk zijn dat de auto niet door een ander tijdelijk is benut. Let op.  Ook u als werkgever mag de auto dan dus niet gebruiken, op straffe van een bijtelling over de periode dat u de auto gebruiken kon.

Houd bij wisseling van een ter beschikking staande auto in de loop van het jaar rekening met wijzigingen in de berekening van de bijtelling. Wilt u de bijtelling voorkomen, zorg dan dat met beide auto’s samen niet meer dan 500 km privé gereden wordt.

Wilhelminalaan 1, 1441 EK Purmerend
Tel: 0299-767002 / E-mail: info@partnersinadministraties.nl