Wanneer investeringsaftrek voor kosten van vergunning?
Om investeringen fiscaal interessant te maken, kennen we een aantal investeringsaftrekken. De bekendste is de investeringsaftrek voor kleinschalige investeringen (KIA) en daarnaast bestaan er investeringsaftrekken voor milieu- en energievriendelijke investeringen (MIA en EIA). Daarbij gaat het vaak om forse bedragen, dus is het van belang om vooraf te weten of uw investering wel voor een of meer aftrekken in aanmerking komt. Inzake vergunningen heeft de Belastingdienst hierover onlangs een interessante uitspraak gedaan. Wat speelde er?
Uitgesloten bedrijfsmiddelen
De investeringsaftrekken kennen een aantal uitgesloten bedrijfsmiddelen die niet voor de aftrek in aanmerking komen. Zo kan de fiscus de investeringsaftrek zo efficiënt mogelijk inzetten. Een bekend voorbeeld is de personenauto, tenzij deze gebruikt wordt voor beroepsvervoer over de weg, zoals een taxi. Maar ook vergunningen zijn specifiek bij de wet uitgesloten van de investeringsaftrek. De Belastingdienst heeft echter onlangs bekendgemaakt dat hierop een uitzondering bestaat en aangegeven in welke situaties een vergunning toch in aanmerking komt voor aftrek.
Zelfstandig bedrijfsmiddel? De Belastingdienst heeft aangegeven dat een vergunning alleen van de investeringsaftrekken is uitgesloten als het een zelfstandig bedrijfsmiddel is. Is dat niet het geval en gaat de vergunning op in een bedrijfsmiddel waarvoor u investeringsaftrek kunt krijgen, dan krijgt u deze investeringsaftrek dus ook over de kosten van de vergunning. Het standpunt is verwoord door een van de kennisgroepen van de Belastingdienst (KG:212:2025:1) . Hierin werken medewerkers van de Belastingdienst samen die gespecialiseerd zijn op een bepaald vakgebied. De kennisgroep geeft bij het hiervoor genoemde standpunt als voorbeeld de Milieu-investeringsaftrek voor een duurzaam gebouw, waarvoor een omgevingsvergunning benodigd is. De met deze vergunning verband houdende legeskosten gaan op in het bedrijfsmiddel, het duurzame gebouw. Dit gebouw komt in aanmerking voor de Milieu-investeringsaftrek en dus komen ook de legeskosten voor deze aftrek in aanmerking. Dit levert u dus per saldo meer Milieu-investeringsaftrek op.
Eerdere rechtspraak en beleid. De kennisgroep baseert zijn standpunt op eerdere rechtspraak en beleid van de staatssecretaris ter zake. Hieruit volgt het standpunt dat vergunningen die een zelfstandig bedrijfsmiddel vormen niet voor de investeringsaftrekken in aanmerking komen, maar daarentegen vergunningen die opgaan in een ander bedrijfsmiddel wel. Dit laatste uiteraard alleen als het bedrijfsmiddel waarin de vergunning opgaat, voor investeringsaftrek in aanmerking komt.
Feiten en omstandigheden
Er kan discussie ontstaan over de vraag of een vergunning al dan niet opgaat in een bedrijfsmiddel en dus over de vraag of er sprake is van een vergunning als zelfstandig bedrijfsmiddel. De kennisgroep merkt op dat dit afhangt van de feiten en omstandigheden en dat de weging hiervan in eerste instantie in handen is van de inspecteur. Tip. Gepubliceerde standpunten van de kennisgroep zijn echter aan te merken als beleid waarop u zich kunt beroepen. Dus als uw inspecteur een ander standpunt hieromtrent inneemt dan naar uw mening correct is, kunt u dit altijd voorleggen aan de onafhankelijke rechter.
Gepubliceerde standpunten van de kennisgroep van de Belastingdienst zijn aan te merken als beleid waarop u zich kunt beroepen. Onthoud dat vergunningen die opgaan in een bedrijfsmiddel waarvoor u een of meer investeringsaftrekken kunt krijgen, meetellen voor de omvang van deze aftrekken. Per saldo levert dit u dus meer aftrek op.
Hoe zit het fiscaal met het vergoeden van oplaadkosten van een fiets?
Fietsregeling. Sinds 2020 bestaat er een fiscaal aantrekkelijke fietsregeling. Werkgevers die hun personeel een fiets ter beschikking stellen, hoeven hiervoor slechts 7% van de consumentenadviesprijs tot het loon te rekenen. Hierover betaalt de werknemer loonbelasting. Bij een fiets van bijv. € 1.000 is de bijtelling voor de fiets dus € 70. Als we uitgaan van het tarief in de eerste schijf van 35,82%, kost dit de werknemer dus per jaar slechts € 25. Onlangs kwam de vraag aan de orde hoe het eigenlijk zit met de oplaadkosten van een elektrische fiets en of het nog verschil maakt of op de fiets de hiervoor genoemde regeling van toepassing is?
Ter beschikking gestelde fiets
Om te beginnen is het voor het antwoord van belang of het een door de werkgever ter beschikking gestelde fiets betreft. Zo ja, dan kan de werkgever de oplaadkosten van de elektrische fiets belastingvrij vergoeden. Dit betreft namelijk intermediaire kosten, omdat de fiets het eigendom is van de werkgever. Deze heeft de fiets namelijk ter beschikking gesteld. De kostenvergoeding komt in deze situatie dus ook niet ten laste van de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Deze situatie is dus anders als de fiets eigendom is van de werknemer.
Geen vergoeding, dan aftrek? Krijgt een werknemer van zijn werkgever geen vergoeding voor het opladen van de elektrische fiets, dan zijn deze kosten niet aftrekbaar van de forfaitaire bijtelling van 7%. Ook zijn de kosten niet aftrekbaar als aftrekbare arbeidskosten.
Omvang vergoeding. De werknemer zal de kosten van het opladen van de fiets bij moeten houden, zodat u als werkgever niet meer vergoedt dan de werkelijk gemaakte kosten. Daarbij maakt het niet uit of en hoeveel de fiets privé wordt gebruikt, ofwel alle oplaadkosten kan de werkgever belastingvrij vergoeden. Betaalt de werkgever een vast bedrag per maand, dan moet een aantal maanden het verbruik van elektra voor de fiets worden bijgehouden. Op basis hiervan kan de werkgever het vaste bedrag per maand bepalen dat hij belastingvrij kan vergoeden.
Privéfiets. Voor wat betreft de elektrische privéfiets van de werknemer, kan een werkgever geen kosten belastingvrij vergoeden voor het opladen ervan. Voor zakelijk gefietste kilometers kan de werkgever een vergoeding betalen van € 0,23/km en hierin zijn ook de eventuele oplaadkosten begrepen. Vergoedt een werkgever de oplaadkosten toch, dan is dit loon voor de werknemer en moet hij hierover belasting betalen. De werkgever kan dit voorkomen door de vergoeding onder te brengen in de werkkostenregeling. De werkgever moet er dan wel rekening mee houden dat hij 80% belasting verschuldigd is als het bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen in een jaar meer is dan het bedrag van de zogenaamde ‘vrije ruimte’.
Wijziging situatie, niet meer onbelast!
Houd met het voorgaande ook goed rekening bij een wijziging van de situatie. In de praktijk komt het bijv. regelmatig voor dat werknemers een ter beschikking gestelde fiets na een aantal jaren voor een zacht prijsje kunnen overnemen. Dit is fiscaal ook toegestaan, aangezien werkgevers daarbij uit mogen gaan van een afschrijvingspercentage van 20% per jaar. Een ter beschikking gestelde fiets mag dus na vijf jaar kosteloos aan een werknemer worden overgedragen. Let op. Gebeurt dit, dan moet u als werkgever er dus ook rekening mee houden dat de kosten van het opladen van de elektrische fiets niet meer belastingvrij vergoed kunnen worden.
De kosten van het opladen van een elektrische fiets (bakfiets of andere soort fiets) kunnen belastingvrij vergoed worden als het een ter beschikking gestelde fiets betreft. Wilt u hiervoor een vaste vergoeding verstrekken, houd dan minstens enkele maanden het verbruik van elektra bij, zodat er niet te veel vergoed wordt.
Zijn inkomsten uit daytrading fiscaal belast?
Daytrading. Beleggen gebeurt vaak op de lange termijn. Koersen schommelen nu eenmaal, maar op lange termijn is de kans op succes groot. Bij daytrading vindt de aan- en verkoop van een aandeel juist binnen een dag plaats. Zo probeert een daytrader te profiteren van koersschommelingen op de korte termijn. Onlangs stond voor de rechter (ECLI:NL:RBNHO:2024:14105) de vraag centraal of inkomsten uit daytrading belast zijn en in welke box.
Vele tonnen winst
In de betreffende zaak ging het om een daytrader die met zijn voormalige werkgever een samenwerkingsovereenkomst was aangegaan. De voormalige werkgever stelde tegen vergoeding de nodige faciliteiten ter beschikking, zoals kantoorruimte en software. Ook was vooraf vastgelegd hoe eventuele winsten en verliezen zouden worden verdeeld. Van verliezen bleek echter geen sprake. De daytrader boekte over de periode 2016 tot en met 2023 vele tonnen winst, dat per jaar varieerde van € 137.000 tot € 824.000. De inspecteur achtte deze inkomsten belast als winst en legde in 2018 dan ook een aanslag inkomstenbelasting op. De daytrader ging in bezwaar en na afwijzing daarvan in beroep.
Bron van inkomen? De rechtbank ging om te beginnen na of er sprake was van een bron van inkomen. Zonder bron van inkomen zou de opbrengst van daytrading namelijk niet belast zijn in box 1. Er moet dan sprake zijn van deelname aan het economisch verkeer met het doel om winst te behalen. Deze winst moet bovendien redelijkerwijs te verwachten zijn en behaald worden door het verrichten van arbeid dat meer is dan normaal vermogensbeheer. Partijen verschilden van mening of de behaalde winst redelijkerwijs te verwachten was geweest.
Speculatie? De rechtbank stond ook voor de vraag of er al dan niet sprake was van speculatie. Een daarvoor bepalend criterium is of de behaalde winst het gevolg is van beïnvloeding door de verrichtte arbeid, terwijl dat bij speculatie niet het geval is.
Bewijslast bij inspecteur. Daarbij dient de inspecteur aannemelijk te maken dat er geen sprake is van speculatie. De rechtbank vond dat deze hier niet in was geslaagd en vond daytrading louter speculatief van aard. De handel vindt namelijk in een open markt plaats en het koersverloop van aandelen is ook niet te voorspellen. Ook de verrichtte hoeveelheid werk is hierop niet van invloed, tenzij deskundigheid, ervaring en relaties het resultaat van de daytrader zouden kunnen voorspellen.
Samenwerking. Deze had door de samenwerking met zijn voormalige werkgever weliswaar enkele voordelen, maar dit maakte nog niet dat hij hierdoor de koersen kon beïnvloeden. Tekenend hiervoor was ook dat diverse ‘collega’s’ van de daytrader regelmatig verlies leden en dan met de inspecteur in discussie gingen over de al dan niet aftrekbaarheid van dergelijk verlies. De rechtbank achtte de behaalde winst dan ook niet belast in box 1 en was met de daytrader van mening dat er alleen belastingheffing over het vermogen in box 3 diende plaats te vinden.
Wat kunt u hiermee?
Inkomsten uit beleggen die speculatief van aard zijn, zijn niet belast, maar evenzo is geleden verlies niet aftrekbaar. Dit is eigenlijk alleen anders als u door uw handelen de koers van de aandelen waarin u handelt, kunt beïnvloeden. Dit zal echter meestal niet het geval zijn.
Inkomsten uit speculatie, zoals daytrading, zijn in beginsel onbelast, tenzij u door uw handelen de koersen kunt beïnvloeden. Speculatieverliezen zijn evenmin aftrekbaar. Het vermogen waarmee u handelt, is wel gewoon belast in box 3.
Reeds bij geboorte gezamenlijke huishouding?
Redelijke wetsuitleg. De Belastingdienst geeft aan dat aftrek van de reiskosten voor beide ouders mogelijk is als ze samen geen gezamenlijke huishouding voeren en als ook aan de overige vereisten wordt voldaan. Theoretisch kan er niet aan de voorwaarden worden voldaan, omdat het kind vanaf de geboorte in het ziekenhuis heeft gelegen en er sprake moet zijn van een gezamenlijke huishouding met het kind bij aanvang van de verpleging. Maar een redelijke wetsuitleg zorgt ervoor dat de aftrek in dit soort situaties toch moet worden toegestaan.
Als een kind vanaf de geboorte in het ziekenhuis ligt, kunt u er voor de aftrek van regelmatig ziekenbezoek van uitgaan dat er reeds een gezamenlijke huishouding werd gevoerd.
Wie is er aansprakelijk bij een proefrit met een handelaarskenteken?
Klant verliest kenteken. In genoemde zaak had een klant een proefrit gemaakt met een auto, waarbij het handelaarskenteken met elastiek aan de auto was bevestigd. Tijdens de proefrit begaf het elastiek het echter, waarna de klant het handelaarskenteken achter de voorruit plaatste. Helaas was dit niet volgens de voorschriften. Op basis van een foto die gemaakt was met een camera langs de weg, werd aan de dealer dan ook een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd met boete. Na vergeefs bezwaar gemaakt te hebben, stapte deze naar de rechter.
Handelaar aansprakelijk. De rechter constateerde dat er niet aan de voorschriften was voldaan en dat de naheffingsaanslag dus terecht was opgelegd. Ook de boete bleef in stand. Aangezien de handelaar aansprakelijk was voor het correcte gebruik van het kenteken, kwamen naheffingsaanslag en boete voor zijn rekening. De dealer deed nog een beroep op de menselijke maat, maar daar had de rechtbank geen boodschap aan. De naheffing van € 440 plus boete van € 220 bleven dan ook in stand.
Een geknapt kentekenelastiek kan u zomaar enkele honderden euro’s kosten. Voorkom deze ellende, neem met een handelaarskenteken dus geen risico en bevestig het altijd solide.
Hoe kunt u privé fiscaal gunstig schenken aan goede doelen?
Aftrekpost in de inkomstenbelasting. Giften aan goede doelen zijn onder voorwaarden aftrekbaar voor de inkomstenbelasting als persoonsgebonden aftrek. Wat zijn hiervoor de voorwaarden?
Voorwaarden
Goed doel ANBI. De belangrijkste voorwaarde is dat de donatie wordt gedaan aan een goed doel. Het goede doel moet als algemeen nut beogende instelling (ANBI) geregistreerd staan bij de Belastingdienst of moet een geregistreerde steunstichting van een sociaal belang behartigende instelling (SBBI) zijn.
Steunstichting van een SBBI. Een SBBI is een organisatie die het belang van haar leden behartigt, maar die ook een maatschappelijke waarde heeft door bij te dragen aan de samenhang van de samenleving of aan een gezondere samenleving. Voorbeelden hiervan zijn een sport- of muziekvereniging met een maatschappelijke activiteit en de organisatie van jeugdkampen. Een steunstichting wordt dan opgericht ter bekostiging van een speciale activiteit, zoals een jubileum. Let op. Giften aan een SBBI zelf zijn niet aftrekbaar voor de inkomstenbelasting.
Uit vrijgevigheid. De gift moet worden gedaan uit vrijgevigheid en er mag geen tegenprestatie (zoals een loterij) tegenover staan.
Twee soorten. Als er aan deze voorwaarden is voldaan, zijn er twee soorten aftrekbare giften.
Gewone giften
Gewone giften zijn losse giften zonder structurele verplichting, bijv. een eenmalige gift. De gift moet wel kunnen worden aangetoond. Let op. Contante giften komen dus niet voor aftrek in aanmerking.
Drempel en maximum. Voor de aftrek van gewone giften geldt een drempel van 1% van het verzamelinkomen met een minimum van € 60. Ook geldt dat de aftrekbare giften gemaximeerd zijn op 10% van het verzamelinkomen. Tip. Doet u giften aan goede doelen, maar haalt u de drempel niet, verzamel de giften dan in één jaar.
Culturele ANBI. Giften aan een culturele ANBI mogen worden verhoogd met 25%. Een gift van € 1.000 levert dan een aftrekpost van € 1.250 op.
Periodieke giften
Voorwaarden. Periodieke giften zijn vaste, gelijkmatige giften die minimaal vijf jaar lopen of eindigen bij eerder overlijden van de schenker. De periodieke gift moet ook schriftelijk zijn vastgelegd door een notaris of in een overeenkomst met het goede doel.
Geen drempel. Als er aan deze voorwaarden is voldaan, geldt er geen drempel en zijn de giften aftrekbaar tot een bedrag van € 1,5 miljoen. Ook zijn periodieke giften aan in de Europese Unie gevestigde en van vennootschapsbelasting vrijgestelde verenigingen met ten minste 25 leden, aftrekbaar. Tip. Een gift aan de lokale voetbalvereniging is als periodieke gift dus wel aftrekbaar in tegenstelling tot een gewone gift.
Culturele ANBI. Ook hier geldt dat giften aan een culturele ANBI met 25% verhoogd mogen worden.
Omzetten in periodieke gift. Doet u al langere tijd giften aan hetzelfde goede doel, zet deze dan om in een periodieke gift. Veel ANBI’s bieden de mogelijkheid om dit kosteloos te regelen.
Door periodieke giften te doen, heeft u geen last van de drempel. Bovendien is een gift aan de lokale voetbalvereniging als periodieke gift wel aftrekbaar in tegenstelling tot een gewone gift. U gaat dan uiteraard wel voor meerdere jaren een verplichting aan.
BV fiscaal aantrekkelijk of niet?
Overstap naar BV maken? De politiek blijft wispelturig. Zo kende box 2 in 2024 voor het eerst een laag en een hoog tarief. Per 2025 is het hoge tarief weer verlaagd. Het tarief van de vennootschapsbelasting (Vpb) is gelijk gebleven, maar dat van de inkomstenbelasting licht verlaagd. Daar staat weer tegenover dat de ondernemersfaciliteiten in de inkomstenbelasting fors zijn verminderd. Dus is de vraag weer actueel of en wanneer u het beste de overstap naar de BV kunt maken.
Samengestelde tarieven. Een dga met een BV moet eerst een zogenoemd ‘gebruikelijk loon’ aan de BV onttrekken dat belast wordt in box 1. Dit bedraagt in beginsel minstens € 56.000. De resterende winst wordt eerst belast met Vpb. Over de eerste € 200.000 is het tarief 19%, over het meerdere 25,8%. Wordt het restant uitgedeeld, dan is het tarief in box 2 24,5% over de eerste € 67.804, over het meerdere is het tarief 31%. De winst van een eenmanszaak wordt ook belast in box 1, maar hierop mag eerst een aantal ondernemersfaciliteiten in mindering worden gebracht. Daarnaast moet er ook rekening worden gehouden met premies Zorgverzekeringswet.
Eenmanszaak versus BV
Als we het netto-inkomen bij verschillende winstniveaus vergelijken, krijgen we de volgende tabel.
Winst
|
IB-ondernemer
|
BV/dga
|
Verschil
|
€ 75.000
|
€ 52.953
|
€ 50.401
|
€ 2.552
|
€ 100.000
|
€ 63.844
|
€ 65.690
|
-/- € 1.846
|
€ 150.000
|
€ 89.581
|
€ 95.727
|
-/- € 6.146
|
€ 350.000
|
€ 200.100
|
€ 203.095
|
-/- € 2.995
|
€ 424.000
|
€ 240.993
|
€ 240.982
|
€ 11
|
€ 500.000
|
€ 282.991
|
€ 279.892
|
€ 3.099
|
Omslagpunt. Duidelijk is dat de BV bij een hogere winst al snel voordelig is. Het omslagpunt ligt ongeveer bij een winst van € 87.500. Daarna wordt de BV al snel een stuk voordeliger tot een winst van € 424.000, waarna de eenmanszaak weer voordeliger wordt. Dit hangt samen met het hoge Vpb-tarief van 25,8% in combinatie met het hoge tarief in box 2 van 31%. Let op. Overigens is ermee gerekend dat alle winst ook direct wordt uitgedeeld. Dit hoeft echter niet voordelig te zijn, zeker niet als het vervolgens privé in box 3 wordt belast. Oppotten van winst heeft echter weer het nadeel dat bij uitdeling op het eind sneller het hoge box 2-tarief van 31% wordt bereikt. Tip. Uitdelen en oppotten met beleid is dus het devies.
Aandachtspunten
Belang partner. Bij de vergelijking is geen rekening gehouden met een eventuele partner. Is deze er wel, dan kan er in box 2 rekening gehouden worden met het lage tarief van 24,5% tot een inkomen van € 135.608. Box 2-inkomen kan door partners namelijk onderling verdeeld worden, zodat dan tot twee keer € 67.804 het lage tarief geldt. Dit betekent dat het voordeel van de BV toeneemt en dat ook het omslagpunt van € 424.000 hoger komt te liggen.
Gebruikelijk loon. Er is verder gerekend met een gebruikelijk loon van € 56.000, maar dit mag niet minder zijn dan het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Bij hogere winsten is het dan ook niet denkbeeldig dat er met een hoger gebruikelijk loon gerekend moet worden, wat het voordeel van een BV weer vermindert. Let op. Er is geen rekening gehouden met individuele factoren, zoals een hoge aftrek van hypotheekrente.
De BV is per 2025 fiscaal een stuk aantrekkelijker geworden. Zorg er wel voor dat u winst met beleid uitkeert of juist oppot, afhankelijk van de daaraan gekoppelde tarieven. Houd er bij de keuze voor een BV rekening mee dat deze meestal voor de lange termijn is.
Minder overdrachtsbelasting ook bij latere bewoning?
Overdrachtsbelasting
De overdrachtsbelasting (OVB) die u bij aankoop van een pand moet betalen, kent verschillende tarieven. Gaat u een woning zelf blijvend bewonen, dan is het tarief 2%. Er bestaat ook een eenmalige vrijstelling voor jongeren die tussen de 18 en 35 jaar oud zijn en als de woning niet meer kost dan € 525.000 (2025). In alle andere gevallen bedraagt het OVB-tarief 10,4%. Dit tarief geldt dus onder andere voor tweede woningen en bedrijfspanden.
Anders dan tijdelijk. Formeel geldt het lage OVB-tarief en de vrijstelling alleen voor woningen die u anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken. Onlangs moest het hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:2606) uitleggen wat hier precies onder wordt verstaan. In de betreffende zaak had een vrouw een woning gekocht van de achterburen van haar ouders. Deze waren ingeloot voor een nieuwbouwproject dat nog gerealiseerd moest worden.
Dus uitstel. De woning kon daarom niet direct worden betrokken. De woning werd daarom van de achterburen gekocht in oktober 2021, waarbij werd vastgelegd dat de achterburen deze woning uiterlijk tot 1 november 2023 konden blijven gebruiken. Bij de aankoop van de woning was het verhoogde tarief van destijds 8% berekend, omdat de vrouw de woning na aankoop niet anders dan tijdelijk was gaan bewonen. De vrouw had hier bezwaar tegen aangetekend en na afwijzing beroep. Dit werd afgewezen door de rechtbank Den Haag, waarna de vrouw in hoger beroep ging.
Geen tijdsbepaling. Het hof constateert om te beginnen dat de wet geen tijdsbepaling bevat waarbinnen een woning anders dan tijdelijk bewoond moet gaan worden. Dat de staatssecretaris in enkele besluiten hier een nadere invulling aan geeft, acht het hof niet van belang. De staatssecretaris heeft hiertoe namelijk niet de bevoegdheden en in de wet zijn hiertoe ook de mogelijkheden niet opgenomen. Ook weegt mee dat tijdelijk uitstel van bewoning tijdens de parlementaire behandeling aan de orde is geweest, bijv. om een woning na aankoop te kunnen verbouwen. De conclusie was toen dat dit het lage tarief of de vrijstelling niet verhinderde. Verder acht het hof het handelen van de vrouw niet in strijd met de bedoeling van de wet. De vrouw is starter op de woningmarkt, geen belegger en heeft de bedoeling om duurzaam in de woning te gaan wonen.
Geen woonbehoefte. Het hof gaat ook nog in op het feit dat de vrouw, totdat zij haar woning kon betrekken, bij haar ouders woonde en dus nog geen woonbehoefte had. Ook dit is volgens het hof niet van belang. Het zou anders immers betekenen dat geen enkele starter die nog bij de ouders woont van het verlaagde tarief of de vrijstelling zou kunnen profiteren. Dit kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest, aldus het hof en stelt de vrouw dan ook in het gelijk.
Wat kunt u hiermee?
De zaak kan nog in cassatie worden voorgelegd aan de Hoge Raad, dus totdat deze heeft beslist is nog niet definitief dat de uitleg van het hof de juiste is. Toch lijken alle argumenten erop te wijzen dat voor toepassing van het lage tarief of de vrijstelling van OVB bij tijdelijk uitstel van het betrekken van een gekochte woning, alleen van belang is of al dan niet in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever gehandeld wordt. Dit betekent dat als er een redelijke verklaring is voor het uitstel, zoals in deze zaak, dit uitstel het lage tarief of de vrijstelling niet in weg zal staan.
Gaat u een pand niet direct anders dan tijdelijk bewonen, dan kan toch het verlaagde tarief of de vrijstelling van overdrachtsbelasting gelden. Daarbij is het van belang of u door dit uitstel niet in strijd met de bedoeling van de wetgever handelt. Dit betekent dat bij een redelijke verklaring voor het uitstel het lage tarief of de vrijstelling mag gelden.
Fiscaal partnerschap in de erfbelasting?
Echtgenoot of geregistreerd partner
De echtgenoot of geregistreerd partner van de overledene kwalificeert als partner. Voor informeel samenlevers (ongehuwd en niet-geregistreerd partner) kent artikel 1a van de Successiewet 1956 een partnerbegrip. Volgens deze bepaling worden twee ongehuwde personen als partner aangemerkt indien zij:
- beiden meerderjarig zijn;
- op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland;
- ingevolge een notarieel samenlevingscontract een wederzijdse zorgverplichting hebben;
- geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn; en
- niet met een ander aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldoen.
Half jaar. Voor de erfbelasting moet er een half jaar aan deze voorwaarden worden voldaan om partner te worden. Let op. Voor de schenkbelasting is deze termijn langer, namelijk twee jaar.
Samenlevingscontract. De voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract met daarin een wederzijdse zorgverplichting geldt niet voor personen die tot het tijdstip van het overlijden of de schenking gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren, staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de Basisregistratie Personen.
Wederzijdse zorgverplichting, hoe dan?
De Belastingdienst heeft hiervoor regelgeving opgesteld. Aangenomen wordt dat als er in het notariële samenlevingscontract een regeling is opgenomen voor de draagplicht van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, er sprake is van een wederzijdse zorgverplichting. Let op. Voor gehuwden en geregistreerd partners geldt wettelijk een wederzijdse zorgverplichting. Deze geldt echter niet voor informeel samenlevers. Tip. In een (notarieel) samenlevingscontract kan wel een zorgverplichting worden gecreëerd.
Geen bloedverwanten in de rechte lijn. De voorwaarde dat er geen sprake mag zijn van bloedverwantschap in de rechte lijn, betekent dat ouder en kind geen fiscaal partner voor de erfbelasting kunnen worden, ook niet door het opstellen van een notarieel samenlevingscontract.
Voorbeeld 1.Alie en Jan zijn met elkaar in algehele gemeenschap van goederen getrouwd en hebben geen kinderen. In totaal hebben zij een vermogen van € 1,2 miljoen. Alie overlijdt zonder testament. Op grond van de wet is Jan enig erfgenaam van Alie. De nalatenschap van Alie heeft een omvang van € 600.000, de helft van het totale vermogen. De andere helft van het vermogen is van Jan op grond van de huwelijksgemeenschap. Jan mag circa € 800.000 belastingvrij erven. Hij hoeft geen erfbelasting te betalen over de erfenis.
Voorbeeld 2.Nienke en Dirk hebben een affectieve relatie, zijn niet getrouwd en niet geregistreerd als partner. Ze hebben vier maanden geleden een samenlevingscontract bij de notaris opgesteld en staan sinds vier maanden op hetzelfde adres ingeschreven bij de gemeente. Nienke overlijdt plotseling tijdens een verkeersongeval. Volgens Nienkes testament is Dirk enig erfgenaam. Dirk erft daardoor alles, maar doordat aan de termijn van zes maanden nog niet is voldaan, kwalificeert Dirk niet als partner voor de erfbelasting. Hij wordt daardoor als overige verkrijger behandeld. Dat betekent dat hij € 2.690 belastingvrij mag erven. Over het meerdere betaalt hij 30 tot 40% erfbelasting.
Op diverse manieren kan de status van partner voor de erfbelasting worden verkregen. Het belang hiervan is groot, omdat een partner veel meer belastingvrij mag erven. Ga hiervoor naar een notaris van uw keuze. De vrijstelling (2025) bedraagt € 804.698.
Denk aan de informatieplicht box 3 cryptovaluta
Dat de handel in cryptovaluta niet altijd even inzichtelijk is, doet niet ter zake. U dient desgevraagd alle informatie te leveren die de inspecteur hebben wil. Zo niet, dan kan deze een informatiebeschikking opleggen en een aanslag opleggen. Let op. De gevraagde informatie kan ook via de rechter afgedwongen worden (ECLI:NL:RBDHA:2025:22) . In deze zaak handelde een belastingplichtige in cryptovaluta, maar ondanks talloze correspondentie en een informatiebeschikking gaf de man geen openheid van zaken. De Belastingdienst had er op een gegeven moment genoeg van en spande een kort geding aan waarin wederom de informatie werd geëist. De rechter stelde de Belastingdienst in het gelijk en legde een dwangsom op van € 2.500 per dag met een maximum van € 1,5 miljoen.
Ook als uw handel in cryptovaluta weinig inzichtelijk is, dient u de Belastingdienst van alle informatie te voorzien die voor uw belastingheffing van belang kan zijn. Desnoods via de rechter.